ECLI:NL:RVS:2014:134

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
201304183/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor akkerbouwbedrijf en vleeskuikenhouderij in Oostburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 14 maart 2013 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sluis heeft vernietigd. Het college had op 17 juli 2012 een revisievergunning verleend voor een akkerbouwbedrijf en vleeskuikenhouderij aan de [locatie] te Oostburg. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen dit besluit gegrond, maar het beroep tegen een ander besluit van het college, dat een verzoek om invordering van een dwangsom afwees, ongegrond. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 november 2013 ter zitting behandeld. [appellant] werd bijgestaan door mr. M.J. Smaling, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, ing. F.H. Henrichs en M.A.C. Laros. Tijdens de zitting trok [appellant] zijn hoger beroep in voor zover het betrekking had op het besluit over de invordering van de dwangsom en ook de beroepsgrond over de toegepaste meteocorrectie.

De kern van het geschil betreft de vraag of het geluid van de nokventilatoren van de pluimveestal in de nachtperiode een tonaal karakter heeft. De rechtbank had in haar beoordeling de auditieve waarnemingen van gemeenteambtenaren als leidend beschouwd, terwijl [appellant] betoogde dat de rechtbank de rapporten van De Roever en AGEL niet had mogen negeren. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht de auditieve waarnemingen van de gemeenteambtenaren als voldoende deskundig beschouwde en dat de analyse van De Roever niet voldoende was om de waarnemingen in twijfel te trekken. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201304183/1/A4.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oostburg, gemeente Sluis,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2013 in zaken nrs. 12/2075, 12/4982 en 12/5806 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sluis.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2012, verzonden op 27 juli 2012, heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend voor een akkerbouwbedrijf en vleeskuikenhouderij aan de [locatie] te Oostburg.
Bij besluit van 10 september 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om invordering van een dwangsom afgewezen.
Bij uitspraak van 14 maart 2013, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 27 juli 2012 [lees: 17 juli 2012] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd en het door [appellant] tegen het besluit van 10 september 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft voorts nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, ing. F.H. Henrichs en M.A.C. Laros, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft ter zitting zijn hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op het besluit omtrent invordering van 10 september 2012, ingetrokken.
[appellant] heeft ter zitting voorts de beroepsgrond over de toegepaste meteocorrectie ingetrokken.
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting.
Ingevolge artikel 2.6, eerste lid, kan het bevoegd gezag, voor zover de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2°, en met betrekking tot die inrichting al een of meer omgevingsvergunningen zijn verleend, bepalen dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking hebben van de betrokken inrichting na die verandering.
3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het geluid van de nokventilatoren van de pluimveestal van de inrichting in de nachtperiode een tonaal karakter heeft.
4. Voorschrift 7.1.6 van de verleende vergunning bepaalt dat het meten en berekenen van de geluidniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999) (hierna: de Handleiding).
In paragraaf 1.2 van Module D van de Handleiding is tonaal geluid als volgt omschreven:
"Geluid met een op het beoordelingspunt (binnen het aldaar aanwezige geluid) duidelijk waarneembaar tonaal karakter. De waarneembaarheid van het tonale karakter vindt op subjectieve wijze plaats."
In paragraaf 2.3 van Module A van de Handleiding is vermeld dat in sommige gevallen een (smalbandige) spectrale analyse de aanwezigheid van een zuivere toon kan aantonen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van ‘pieken’ in het spectrum. De aanwezigheid van dergelijke ‘pieken’ kan het waargenomen tonale karakter bevestigen, maar het is volgens de Handleiding niet altijd een ‘bewijs’ voor tonaal karakter.
De Handleiding bepaalt dat in geval van geluid met een tonaal karakter een toeslag van 5 dB dient te worden toegepast op het gemeten of berekende langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau vanwege de gehele inrichting.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank bij de beoordeling of de in de vergunning voor de nachtperiode gestelde geluidgrenswaarde van 30 dB(A) kan worden nageleefd, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het tonale karakter van het geluid van de ventilatoren van de pluimveestal. Hij wijst op het door hem ingebrachte rapport van De Roever Omgevingsadvies te Schijndel (hierna: De Roever) van 31 augustus 2012, waarin met behulp van de kritische bandbreedtemethode ISO 1996-2, Annex C, is vastgesteld dat het geluid van de nieuwe ventilatoren van de pluimveestal tonaal van karakter is. Gelet op dit rapport heeft de rechtbank volgens hem voor beantwoording van de vraag of het geluid van de inrichting een tonaal karakter heeft, niet uitsluitend mogen afgaan op een auditieve waarneming van twee gemeenteambtenaren. Om de resultaten van het rapport van De Roever te weerleggen, zijn volgens [appellant] in ieder geval meer auditieve waarnemingen nodig en dienen die waarnemingen te zijn uitgevoerd door geluidspecialisten die geen betrokkenheid bij de besluitvorming hebben.
5.1. Bij haar beoordeling of het geluid van de nokventilatoren van de pluimveestal een tonaal karakter heeft, heeft de rechtbank de door [appellant] en het college ingebrachte rapporten van De Roever en AGEL adviseurs te Oosterhout (hierna: AGEL) buiten beschouwing gelaten. Zij stelt vast dat in de nachtperiode van 23 op 24 juli 2012 door gemeenteambtenaren een auditieve waarneming is gedaan en dat deze geen tonaal geluid hebben waargenomen. Omdat de Handleiding voorschrijft dat tonaliteit van geluid moet worden vastgesteld door middel van auditieve waarneming, is de rechtbank uitgegaan van het resultaat van deze auditieve waarneming. Gelet hierop heeft zij geen aanleiding gezien om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) advies te vragen over de tonaliteit.
5.2. In het bestreden besluit tot vergunningverlening is overwogen dat door het vervangen van de bestaande nokventilatoren door ventilatoren die op een lager toerental kunnen draaien, te weten Multifan ventilatoren van het type 6E63, voldoende aannemelijk is dat de inrichting geen geluid met een tonaal karakter zal veroorzaken. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op informatie van de leverancier van de nieuwe nokventilatoren en een memo van AGEL "Beoordeling plan van aanpak wegnemen tonaliteit door vervanging ventilatoren [vergunninghouder]" van 5 april 2012, die deel uitmaakt van de verleende vergunning.
5.3. In beroep bij de rechtbank heeft [appellant] de conclusie van het college dat het geluid van de nieuwe ventilatoren niet tonaal van karakter is, bestreden. Hij betoogde dat het geluid ook in de nieuwe situatie tonaal van karakter is en ter ondersteuning daarvan wees hij op het rapport van De Roever van 31 augustus 2012 en een memo van De Roever van 18 oktober 2012. Beide stukken betreffen een door De Roever uitgevoerde geluidmeting in de nacht van 23 op 24 juli 2012.
5.4. In de nacht van 23 op 24 juli 2012 is ook een geluidmeting door AGEL uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een memo van 14 augustus 2012. AGEL heeft het geluid volgens deze memo eveneens overeenkomstig de kritische bandbreedtemethode ISO 1996-2 annex C geanalyseerd en is, anders dan De Roever, tot de conclusie gekomen dat het geluid van de ventilatoren niet tonaal van karakter is. In een brief van 11 januari 2013 is AGEL ingegaan op de verschillende uitkomsten van De Roever en AGEL.
In dezelfde nacht van 23 op 24 juli 2012 hebben twee ambtenaren van de gemeente Sluis een auditieve waarneming gedaan. Zij hebben daarbij geen tonaal geluid waargenomen.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat zowel de auditieve geluidwaarneming, als de geluidmeting door AGEL plaatsvonden om vast te stellen of uitvoering was gegeven aan de bij besluit van 15 maart 2012 aan [vergunninghouder] opgelegde last onder dwangsom. Die last hield in dat de inrichting binnen drie maanden na verzending van het besluit aan de voor de inrichting geldende geluidsnormen moest voldoen.
5.5. De Afdeling overweegt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betrokken gemeenteambtenaren niet voldoende deskundig zijn om een representatieve auditieve waarneming te verrichten. Nu de Handleiding voor de beoordeling van de tonaliteit een auditieve waarneming voorop stelt en de auditieve waarneming van de gemeenteambtenaren wordt ondersteund door de door AGEL uitgevoerde spectrale analyse, heeft de rechtbank het resultaat van de auditieve waarneming bij haar beoordeling terecht doorslaggevende betekenis gegeven. De analyse van De Roever is gelet op de Handleiding in dit geval niet voldoende om die waarneming in twijfel te trekken. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte is uitgegaan van geluid met een niet-tonaal karakter.
5.6. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank gebruik had moeten maken van haar bevoegdheid om op dit punt advies aan de StAB te vragen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Visser
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
148.