ECLI:NL:RVS:2014:1341

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201307180/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorrangsverklaring door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 24 juli 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, gedaan op 20 november 2012. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat de woonsituatie van [appellante] weliswaar ernstig is, maar niet levensbedreigend of levensontwrichtend. In bezwaar heeft het college dit besluit gehandhaafd, met de argumentatie dat de toekenning van een verhuiskostenvergoeding voor een jaar niet automatisch recht geeft op een voorrangsverklaring. De rechtbank heeft deze beslissing van het college bevestigd.

Tijdens de zitting op 27 maart 2014 heeft het college, vertegenwoordigd door R. Vingerling, toegelicht dat aanpassingen in de huidige woning van [appellante] mogelijk zijn en dat zij na het verstrijken van de verhuiskostenvergoeding opnieuw een verzoek kan indienen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen, wat betekent dat de rechter terughoudend moet zijn in de toetsing van deze discretionaire bevoegdheid.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 april 2014 het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat [appellante] de kosten van de procedure zelf moet dragen. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van de besluiten van het college en de noodzaak voor aanvragers om hun situatie goed te onderbouwen.

Uitspraak

201307180/1/A3.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2013 in zaak nr. 13/2251 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2012 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2014, waar het college, vertegenwoordigd door R. Vingerling, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, onderdeel b, aanhef en onder 1, van de Regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2012 wordt een voorrangsverklaring verleend indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast zijn, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en de woningzoekende zelf niet in staat is dit op te lossen.
Ingevolge artikel 60, tweede lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2. Bij het besluit van 20 november 2012 heeft het college een verzoek van [appellante] om een voorrangsverklaring afgewezen, omdat haar woonsituatie weliswaar ernstig is, maar niet levensbedreigend of levensontwrichtend. In bezwaar heeft het college dit besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat [appellante] een verhuiskostenvergoeding voor een jaar heeft gekregen, niet met zich brengt dat zij recht heeft op een voorrangsverklaring. Volgens het college kan met aanpassingen in de huidige woning worden volstaan.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in de door haar aangevoerde omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding behoefde te zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Zij wijst er op dat haar een verhuiskostenvergoeding voor de duur van een jaar is toegekend omdat het aanpassen van haar woning voor de gemeente te duur zou zijn. Gelet op de korte termijn die zij ingeschreven staat als woningzoekende zal zij niet in aanmerking komen voor een passende woning. Derhalve heeft zij een voorrangsverklaring aangevraagd die volgens haar had moeten worden verleend.
3.1. Het al dan niet toepassen van een hardheidsclausule is een discretionaire bevoegdheid van het college. De toepassing hiervan moet door de rechter dan ook terughoudend worden getoetst. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat in dit geval niet is gebleken van omstandigheden die met zich brengen dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast. Dat aan [appellante] een verhuiskostenvergoeding is toegekend voor de duur van een jaar betekent niet dat het college de hardheidsclausule diende toe te passen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat [appellante] na dat jaar een nieuw verzoek tot toekenning van een verhuiskostenvergoeding kan indienen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
176-805.