201307638/1/R1.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Ons Witte Huis, gevestigd te Heemskerk,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Heemskerk,
en
de raad van de gemeente Beverwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Wijk aan Zee" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Stichting en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Stichting, [appellante sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2014, waar de Stichting, vertegenwoordigd door R.M. Ettema, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door E.W.M. Aalsma, advocaat te Zaandam, en de raad, vertegenwoordigd door R.F.C. Kleine Deters en A.C. Rensen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor Wijk aan Zee.
Het beroep van de Stichting
3. Het beroep van de Stichting richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel aan de Relweg 57a. Zij betoogt dat ten onrechte de aanduiding "maximum aantal wooneenheden -10" aan de gronden is toegekend. Dit aantal komt volgens de Stichting niet overeen met hetgeen bij besluit van 14 april 2009 is vergund. Zij betoogt in dit verband dat namens de raad is toegezegd dat ter plaatse 25 wooneenheden mogen worden gerealiseerd. Daarnaast dient volgens de Stichting een maximale bouwhoogte van 15 m te worden opgenomen. De Stichting betoogt voorts dat ten onrechte een maximale goothoogte van 6,5 m voor de gronden is opgenomen, omdat dit niet overeenkomt met de verleende omgevingsvergunning.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het aantal wooneenheden en de maximale bouwhoogte die aan het perceel aan de Relweg 57a zijn toegekend, overeenkomen met hetgeen is vergund. Volgens de raad zijn geen toezeggingen gedaan dat een groter aantal wooneenheden in het plan zou worden opgenomen.
3.2. Aan het perceel aan de Relweg 57a zijn de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf", "maximum aantal wooneenheden - 10" en "maximum bouwhoogte (m)=10" toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
[…]
Ingevolge lid 16.2, onder 1, aanhef en onder c, mag ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aantal woningen of appartementen niet meer bedragen dat het aangeduide aantal wooneenheden.
Ingevolge lid 16.2, onder 1, aanhef en sub d, mag de goothoogte niet meer bedragen dan 6,5 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" een andere hoogte is aangegeven.
Ingevolge lid 16.2, onder 1, aanhef en sub e, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 9 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" een andere hoogte is aangegeven.
3.3. De Afdeling stelt vast dat het aantal van tien woonheden dat in het plan voor het perceel aan de Relweg 57a is opgenomen, overeenkomt met hetgeen bij besluit van 14 april 2009 is vergund. Over het betoog van de Stichting dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in 25 wooneenheden zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
3.4. Uit de verbeelding gelezen in samenhang met artikel 16, lid 16.2, onder 1, aanhef en onder d, van de planregels volgt dat voor het perceel aan de Relweg 57a een maximale bouwhoogte van 10 m is opgenomen. Uit de bouwvergunning met de daarbij behorende tekeningen volgt dat een vergunning is verleend voor bebouwing met een maximale bouwhoogte van 10 m. De Stichting heeft niet nader onderbouwd waarom een bouwhoogte van 15 m dient te worden opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid een maximale bouwhoogte van 10 m kunnen opnemen. Het betoog faalt.
3.5. Ten aanzien van het betoog omtrent de maximale goothoogte overweegt de Afdeling als volgt. Aan het perceel is geen aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" toegekend. Evenmin is aan het perceel een aanduiding "maximale goothoogte" toegekend. Artikel 16, lid 16.2, onder 1, aanhef en sub d, van de planregels bepaalt dat een maximale goothoogte van 6,5 m geldt tenzij een aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" aan de gronden is toegekend. Volgens de raad geldt de maximale goothoogte van 6,5 m voor het perceel aan de Relweg 57a niet, omdat aan de gronden de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)=10" is toegekend. Naar het oordeel van de Afdeling valt dit evenwel niet eenduidig uit de planregels af te leiden. Nu aan het perceel niet de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" is toegekend en evenmin een aanduiding "maximale goothoogte" is toegekend, zou eveneens uit de planregels kunnen worden afgeleid dat de maximale goothoogte van 6,5 m, zoals opgenomen in artikel 16, lid 16.2, onder 1, aanhef en sub d, van de planregels, geldt voor het perceel. Gelet hierop volgt uit de planregels en de verbeelding niet duidelijk of voor het perceel aan de Relweg 57a een maximale goothoogte is opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling is het plan in zoverre rechtsonzeker. Het betoog slaagt.
4. Het beroep van de Stichting richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Natuur - Natuur- en Landschapswaarden" voor de gronden naast de toegangsweg naar het perceel aan de Relweg 57a. Zij betoogt dat aan deze gronden de bestemming "Tuin" dient te worden toegekend. In dit verband voert de Stichting aan dat de gronden geen deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Volgens haar is namens de raad toegezegd dat aan de gronden de bestemming "Tuin" zou worden toegekend.
4.1. De raad heeft uiteengezet dat bij de behandeling van de inspraakreactie van de Stichting door het college van burgemeester en wethouders naar voren is gebracht dat een tuinbestemming voor de gronden eventueel een plaats zou kunnen krijgen in een nieuw bestemmingsplan. Volgens de raad is daarmee verwezen naar een toekomstig bestemmingsplan, waarin nieuwe ontwikkelingen zullen worden opgenomen. Er zijn volgens de raad geen toezeggingen gedaan dat in het onderhavige plan een tuinbestemming aan de gronden zou worden toegekend.
4.2. Aan de gronden gelegen naast de toegangsweg naar het perceel aan de Relweg 57a is de bestemming "Natuur - Natuur- en Landschapswaarden" toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels zijn de voor "Natuur - Natuur- en Landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische, landschaps- en natuurwaarden;
b. de instandhouding van de waterkering;
c. drinkwaterwinning;
d. bos en bebossing;
e. duinrellen en waterlopen;
f. behoud, herstel en bescherming van de cultuurhistorische waarde van bestaande bunkers en kazematten;
g. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" uitsluitend een parkeerterrein met ontsluitingsweg;
h. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water en nutsvoorzieningen.
4.3. Over het betoog van de Stichting dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een tuinbestemming zou voorzien. Daarbij neemt de Afdeling voorts in aanmerking dat de uitlatingen die namens het college van burgemeester en wethouders zijn gedaan geen betrekking hadden op het onderhavige plan. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
4.4. Ter zitting is komen vast te staan dat het bestreden plandeel niet is gelegen in de ecologische hoofdstructuur. Anders dan de Stichting kennelijk veronderstelt, brengt dit niet met zich dat aan de gronden geen natuurbestemming kan worden toegekend. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Natuur - Natuur- en Landschapswaarden" aan de gronden heeft kunnen toekennen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de Stichting naar voren heeft gebracht dat zij een tuinbestemming wenst om in de toekomst een ontsluitingsweg te kunnen realiseren, maar dat hiertoe thans geen concrete voornemens bestaan. Overigens heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat een bestemmingsplan in voorbereiding is teneinde nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk te maken. De wens van de Stichting om voor de gronden een tuinbestemming te verkrijgen, zal bij de vaststelling van dat plan worden meegenomen. Het betoog faalt.
5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.5 is het beroep gegrond. Het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel aan Relweg 57a, dient wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel te worden vernietigd.
6. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Het beroep van [appellante sub 2]
7. [appellante sub 2] heeft zijn beroepsgrond dat het gebruik van het perceel aan de [locatie] voor parkeren ten onrechte niet als zodanig is bestemd ter zitting ingetrokken.
8. [appellante sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Natuur - Natuur- en Landschapswaarden" gelegen achter het perceel aan de [locatie]. Hij wenst deze gronden te ontwikkelen. [appellante sub 2] wijst er in dit verband op dat de gronden in de Dorpsvisie Wijk aan Zee 2003 (hierna: de Dorpsvisie) zijn aangewezen als potentiële ontwikkelingslocatie voor woningbouw en een kuuroord. [appellante sub 2] voert tevens aan dat het plan ten onrechte conserverend is van aard. Nu het voorgaande plan 34 jaar geleden is vastgesteld, is het onredelijk dat geen nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen. [appellante sub 2] betoogt voorts dat de ontwikkeling van de gronden via een wijzigingsbevoegdheid in het plan had kunnen worden opgenomen.
8.1. De raad heeft uiteengezet dat in de Dorpsvisie de gronden achter het hotel Zeeduin zijn aangewezen als potentiële locatie voor een kuuroord. Er is evenwel nooit onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van een kuuroord op deze locatie. In de Dorpsvisie zijn de gronden volgens de raad niet aangewezen als potentiële locatie voor woningbouw. Voorts is volgens de raad niet gebleken van een concreet plan waarmee rekening diende te worden gehouden. De raad wijst erop dat de gronden zijn gelegen in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied Noord-Hollands duinreservaat, zodat onderzoek dient te worden verricht in hoeverre een nieuwe ontwikkeling ter plaatse van de gronden de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied zal aantasten.
8.2. Aan de gronden achter hotel Zeeduin zijn de bestemming "Natuur - Natuur- en Landschapswaarden" en de aanduiding "parkeerterrein" toegekend.
Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels zijn de voor "Natuur - Natuur- en Landschapswaarden" aangewezen gronden bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische, landschaps- en natuurwaarden;
b. de instandhouding van de waterkering;
c. drinkwaterwinning;
d. bos en bebossing;
e. duinrellen en waterlopen;
f. behoud, herstel en bescherming van de cultuurhistorische waarde van bestaande bunkers en kazematten;
g. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" uitsluitend een parkeerterrein met ontsluitingsweg;
h. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water en nutsvoorzieningen.
8.3. In de Dorpsvisie staat de locatie achter hotel Zeeduin genoemd als potentiële locatie voor een kuuroord. In de Dorpsvisie staan tevens andere locaties genoemd die hiervoor geschikt zouden kunnen zijn. Voorts staat in de Dorpsvisie vermeld dat nog nader onderzoek dient te worden verricht naar onder meer de economische haalbaarheid van het een kuuroord in Wijk aan Zee. Dat een locatie in de Dorpsvisie is aangewezen als potentiële locatie voor een ontwikkeling betekent niet zonder meer dat het bestemmingsplan in deze ontwikkeling zal voorzien. Anders dan [appellante sub 2] kennelijk veronderstelt is de locatie achter hotel Zeeduin in de Dorpsvisie voorts niet aangewezen als potentiële woningbouwlocatie. Het betoog faalt.
8.4. Met betrekking tot het betoog dat het plan ten onrechte een conserverend karakter heeft, overweegt de Afdeling dat het in beginsel aanvaardbaar is het uitgangspunt te hanteren dat uitsluitend concrete plannen in het bestemmingsplan worden verwerkt. Anders dan [appellante sub 2] veronderstelt, betekent het feit dat een plan conserverend is van aard niet dat concrete voornemens niet bij de afweging behoeven te worden betrokken. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel rekening te houden met initiatieven tot nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, maar slechts voor zover een initiatief voldoende concreet is, dat initiatief tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kon worden beoordeeld. Voor zover [appellante sub 2] heeft gewezen op het schetsplan dat hij in 2011 aan het gemeentebestuur heeft voorgelegd, overweegt de Afdeling dat nu [appellante sub 2] zich voor de vaststelling van het plan niet eenduidig heeft uitgelaten over hetgeen hij ter plaatse van de gronden wenst te ontwikkelen, de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante sub 2] voor de vaststelling van het plan geen concrete voornemens naar voren heeft gebracht waarmee rekening diende te worden gehouden. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Natuur - Natuur- en Landschapswaarden" en de aanduiding "parkeerterrein" aan de gronden heeft kunnen toe kennen. Het betoog faalt.
8.5. Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 2] omtrent de mogelijkheid tot het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid heeft de raad uiteengezet dat de plannen van [appellante sub 2] ten tijde van de vaststelling van het plan evenmin voldoende concreet waren om een wijzigingsbevoegdheid voor de gronden te kunnen opnemen. Nu de plannen nog onvoldoende inzichtelijk waren kon niet worden beoordeeld of de plannen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft de raad betrokken dat de gronden zijn gelegen in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Noord-Hollands duinreservaat en dat onderzoek dient te worden verricht naar de gevolgen van de met de wijzigingsbevoegdheid voorziene ontwikkelingen voor dit Natura 2000-gebied. In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid toe heeft kunnen komen geen wijzigingsbevoegdheid voor de gronden op te nemen. Het betoog faalt.
9. Het beroep van [appellante sub 2] is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Horeca" ter plaatse van het perceel aan de [locatie]. Hij betoogt dat in het plan ten onrechte een maximale bouwhoogte is opgenomen, terwijl onder het voorgaande plan uitsluitend een maximale goothoogte was opgenomen. Voorts betoogt hij dat op deze gronden ten onrechte geen dienstwoning mag worden opgericht, hetgeen onder het voorgaande plan wel was toegelaten.
9.1. De raad heeft uiteengezet dat in het plan voor alle bebouwing maximale bouwhoogten zijn opgenomen. Nu het plan conserverend is van aard is wat betreft de maximale bouwhoogten aangesloten bij de bestaande situatie. De mogelijkheid uit het voorgaande bestemmingsplan om binnen de bestemming "Horeca" dienstwoningen te realiseren, worden door de raad thans niet meer als wenselijk beschouwd. Deze mogelijkheid is daarom niet in het plan opgenomen.
9.2. Aan het perceel aan de [locatie] zijn de bestemming "Horeca" en de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)=18" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor:
a. horeca, uit ten hoogste categorie 2 zoals opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten;
b. uitsluitend bestaande bedrijfswoningen;
[…]
Ingevolge lid 7.2, gelden op de voor "Horeca" aangewezen gronden de volgende regels:
a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte;
c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding "maximale bouwhoogte" aangegeven bouwhoogte";
d. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding maximum bebouwingspercentage (%) aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak: indien geen bebouwingspercentage is aangegeven geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.
e. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
f. ter plaatse van de aanduiding "garage" bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m;
g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
9.3. Ingevolge artikel 7, lid 7.2, van de planregels gelezen in samenhang met de verbeelding geldt voor het perceel aan de [locatie] een maximale bouwhoogte van 18 m. [appellante sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bouwhoogte niet in overeenstemming is met de bestaande situatie. In het aangevoerde ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen voor de gronden uitsluitend een maximale bouwhoogte op te nemen in plaats van een maximale goothoogte. Het betoog faalt.
9.4. Ten aanzien van het betoog omtrent de bedrijfswoning overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder b, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen grond bestemd voor bestaande bedrijfswoningen. Ter zitting is gebleken dat in het pand geen bedrijfswoning meer aanwezig is. Nu niet is gebleken van enige noodzaak voor een bedrijfswoning op het perceel aan de [locatie], ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid toe heeft kunnen komen ter plaatse geen bedrijfswoning toe te laten. Het betoog faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
11. Ten aanzien van de Stichting dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van de stichting Stichting Ons Witte Huis gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Beverwijk van 27 juni 2013, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de Relweg 57a;
III. draagt de raad van de gemeente Beverwijk ten aanzien van het onder II genoemde plandeel op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. verklaart het beroep van [appellante sub 2] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Beverwijk tot vergoeding van bij de stichting Stichting Ons Witte Huis in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 25,94 (zegge: vijfentwintig euro en vierennegentig cent);
VI. gelast dat de raad van de gemeente Beverwijk aan de stichting Stichting Ons Witte Huis het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
575.