ECLI:NL:RVS:2014:1350

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201307639/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 2 juli 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in de wijk Rijslag. Tegen dit besluit heeft een appellant beroep ingesteld. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 5 maart 2014 heeft het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en S.F. Lakhichand, het verweerschrift ingediend. De appellant betoogde dat de gekozen locatie voor de ORAC’s ongeschikt was en stelde een alternatieve locatie voor. Het college heeft echter gesteld dat de alternatieve locatie niet bestaat en dat de gekozen locatie voldoet aan de randvoorwaarden voor plaatsing. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot de keuze voor de locatie 72-08 heeft kunnen komen, ondanks de bezwaren van de appellant over het woongenot en de vergelijking met andere locaties. De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307639/1/A4.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Rijslag te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en S.F. Lakhichand, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 onder meer Rijslag (buurt nr. 72) aangewezen als buurt waar van ORAC’s gebruik moet gaan worden gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC’s worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van twee ORAC’s in de Seinpoststraat op locatie 72-08. Deze locatie is gesitueerd ter hoogte van het appartement van [appellant] aan de [locatie].
2. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden), gehanteerd. Een van de randvoorwaarden heeft betrekking op de ondergrondse infrastructuur en houdt in dat reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering zo min mogelijk worden omgelegd.
3. [appellant] betoogt dat de locatie op de hoek van de Soetensestraat en de Seinpoststraat, tegenover de blinde muur van de woning Seinpoststraat 68, geschikter is voor ORAC’s dan locatie 72-08.
3.1. Bij de keuze van een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
3.2. Het college heeft in verweer gesteld dat het adres Seinpoststraat 68 niet bestaat en dat [appellant] zeer waarschijnlijk doelt op de blinde muur van de hoekwoning Soetensestraat 33. Het college heeft in verweer voorts gesteld dat op die locatie kabels en leidingen liggen, hetgeen door [appellant] niet is weersproken, en dat het plaatsen van de ORAC’s op die locatie derhalve niet mogelijk is.
Gelet hierop en gegeven de randvoorwaarden heeft het college als locatie voor de ORAC’s in redelijkheid locatie 72-08 kunnen verkiezen boven deze door [appellant] aangedragen alternatieve locatie. Het betoog faalt derhalve.
4. [appellant] betoogt voorts dat plaatsing van de ORAC’s op locatie 72-08 ten koste van zijn woongenot gaat, omdat die locatie op korte afstand van de voordeur en ramen van het [appartementengebouw], waarvan zijn appartement deel uitmaakt, is gelegen.
4.1. In de Nota van antwoord op de ingebrachte zienswijzen heeft het college toegelicht dat de te verwachten geluidhinder als gevolg van de ORAC’s beperkt is, omdat de ORAC’s zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers en het legen van de ORAC’s slechts 5 tot 10 minuten in beslag zal nemen. Volgens het college is de te verwachten stankhinder eveneens beperkt, omdat de ORAC’s grotendeels onder de grond worden geplaatst, bestaan uit twee halve schalen die tegen elkaar indraaien en tweemaal per week worden geleegd. Het woongenot vermindert volgens het college voorts niet vanwege het zicht op de ORAC’s, omdat de inwerpzuil slechts één meter boven de grond uitsteekt en de ORAC’s in het straatbeeld passen, nu er tevens auto’s worden geparkeerd. Bij de plaatsing van de ORAC’s wordt voorts een minimale afstand van 1.20 m tot de gevel aangehouden, zodat de doorgang voor bijvoorbeeld kinderwagens en rolstoelgebruikers gewaarborgd is.
4.2. Gelet op deze motivering heeft het college in het door [appellant] gestelde verminderde woongenot in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van locatie 72-08 voor de plaatsing van de ORAC’s. Dit betoog faalt daarom eveneens.
5. [appellant] betoogt ten slotte dat het college met twee maten meet, aangezien het aan de bezwaren van bewoners tegen andere aangewezen locaties is tegemoetgekomen en aan zijn bezwaren niet. Hij stelt dat locatie 72-08 in de Seinpoststraat en omliggende straten nu nog de enige locatie is waar ORAC’s voor de voordeur en ramen worden geplaatst.
5.1. Het college stelt dat het ontwerp-plaatsingsplan wat de aanwijzing van locaties 72-07 en 72-06 betreft, is gewijzigd naar aanleiding van ontvangen zienswijzen. Voorts is het aantal ORAC’s op locatie 72-06 uitgebreid met één, zodat locatie 72-09 kon vervallen. Deze wijzigingen zijn volgens het college een verbetering van het ontwerp-plaatsingsplan en zijn technisch uitvoerbaar. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die gevallen vergelijkbaar zijn met de situatie betreffende locatie 72-08, waarvoor volgens het college geen geschikte alternatieve of betere locaties naar voren waren gebracht. Het betoog slaagt daarom niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
148.