201308495/1/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Soest,
en
de raad van de gemeente Soest,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013, kenmerk Ruimte/1052959, heeft de raad het bestemmingsplan "Soestdijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door A. te Duits, en de raad, vertegenwoordigd door J. Verkaik en A.T.J. van Dongen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch regime voor de woongebieden ’t Hart, Soestdijk en Colenso in Soest en biedt tevens ruimte voor ontwikkeling.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Kantoor" voor zijn perceel aan de [locatie] te Soest, gelegen in de wijk Soestdijk. Hiertoe voert hij aan dat ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen voor zijn perceel die het mogelijk maakt de kantoorbestemming te wijzigen in een woonbestemming. Hij stelt dat het perceel goed bereikbaar is en dat er voldoende parkeergelegenheid is op eigen terrein. [appellant] weerspreekt voorts dat er sprake is van verminderde sociale controle. Voorts stelt hij dat een bestemmingswijziging in wonen vanuit ruimtelijk oogpunt de voorkeur verdient boven behoud van de bestaande kantoorbestemming en dat onvoldoende is gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval. Verder voert hij aan dat een wijzigingsbevoegdheid naar wonen in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten voor extra woningbouw in de gemeente. Hij stelt daarnaast dat de door hem gewenste wijzigingsbevoegdheid naar wonen ook niet in strijd is met het beleid om geen nieuwe woningen achter bestaande woningen mogelijk te maken, aangezien het hier niet gaat om nieuwbouw maar het herbestemmen van bestaande aanwezige hoofdbebouwing. Tot slot doet [appellant] een beroep op het gelijkheidsbeginsel wat betreft het perceel Koninginnelaan 158 te Soest.
3.1. De raad stelt dat het gebruik van tweedelijnsbebouwing als zelfstandige woonruimte vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk is. Volgens de raad leidt dit tot een ongewenste verdichting. De raad licht toe dat de bereikbaarheid in dergelijke gevallen slecht is, de sociale controle minder is, overlast ontstaat voor omliggende woningen en dat de parkeerdruk in overwegende mate toeneemt. Voor het perceel van [appellant] geldt met name dat de verbinding met de openbare weg slecht is, aldus de raad.
3.2. In de plantoelichting is vermeld dat de wijken Soestdijk en ’t Hart een eigen karakteristiek hebben. Deze karakteristieken dienen te worden behouden door verdichting van woningbouw tegen te gaan. Onderdeel hiervan is onder meer dat de doorkijkmogelijkheden dienen te worden behouden. Volgens de plantoelichting is in sommige gevallen sprake van woningen achter woningen. Dit is een ongewenste situatie omdat woonbebouwing een duidelijke positie aan de straatzijde dient te hebben met daarachter de bij de woning behorende bijgebouwen. Autonome ontwikkelingen op dit gebied zijn onwenselijk, aldus de plantoelichting.
3.3. Niet in geschil is dat de raad de vaste gedragslijn heeft om zogenoemde tweedelijnsbebouwing niet te bestemmen voor zelfstandige bewoning in de wijken Soestdijk en ‘t Hart, zodat het perceel van [appellant] in zoverre niet in aanmerking komt voor een woonbestemming. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat de raad niet in redelijkheid aan zijn vaste gedragslijn heeft kunnen vasthouden. Dat woningbouw op zichzelf in overeenstemming is met het algemene beleid van de raad om het aantal woningen uit te breiden, betekent voorts niet dat de raad reeds daarom een wijzigingsbevoegdheid voor wonen had moeten toekennen. Voor het toekennen van een woonbestemming in een concreet geval, ook na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, geldt immers ook het beleid dat tweedelijnsbebouwing niet wordt toegestaan. Verder is van betekenis dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat andere regels gelden voor de verbouw van bestaande bebouwing ten opzichte van nieuwbouw. De raad heeft dit ook weersproken op zitting. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met woningbouw op het perceel Koninginnelaan 158 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het perceel, anders dan het perceel van [appellant], 25 meter breed is waardoor er voldoende ruimte is voor een nieuw woonperceel direct aan de straat en een onafhankelijke brede toegangsweg die bovendien gescheiden is van de toegangsweg van de naastgelegen buren, met twee geschakelde woningen die beide te zien zijn vanaf de Koninginnelaan. Daarbij komt dat de planologische wijziging voor Koninginnelaan 158 samenhangt met de vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onwenselijke bedrijfsbestemming op grond van het vorige bestemmingsplan. Deze bedrijfsbestemming maakt onder meer de vestiging van diverse typen groothandelsbedrijven mogelijk alsmede een aannemersbedrijf. Van een dergelijk onwenselijke situatie is in dit geval met de bestemming "Kantoor" geen sprake. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
647.