ECLI:NL:RVS:2014:1375

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201309757/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor varkenshouderij in Balgoij

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 10 september 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Wijchen had op 26 juni 2012 geweigerd om [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen en in werking hebben van een varkenshouderij aan de [locatie] te Balgoij. De rechtbank oordeelde dat de weigering van het college terecht was, omdat de inrichting sinds 10 november 2010 niet meer beschikte over een onderliggende vergunning. Dit besluit was genomen na de intrekking van eerder verleende milieuvergunningen.

[Appellant] had in hoger beroep aangevoerd dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld door de vergunning te weigeren. Hij stelde dat hij had voldaan aan de voorwaarden die in het intrekkingsbesluit waren gesteld, door tijdig een aanvaardbare milieueffectrapportage (MER) en een vergunbare aanvraag in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 maart 2014 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren.

De Afdeling oordeelde dat het college in het intrekkingsbesluit geen ondubbelzinnige toezegging had gedaan dat een tijdige indiening van een MER en vergunningaanvraag zou leiden tot een aanpassing van de termijn of beoordeling van de aanvraag als waren er bestaande rechten. De rechtbank had daarom terecht geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201309757/1/A4.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Balgoij, gemeente Wijchen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 september 2013 in zaak nr. 12/3877 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college geweigerd [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen en het in werking hebben van een varkenshouderij aan de [locatie] te Balgoij.
Bij uitspraak van 10 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, en T.J.W.C.M. Broekman, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 10 augustus 2010 heeft het college de eerder voor de inrichting verleende milieuvergunningen van 29 januari 1991, 7 februari 1995 en 3 november 2005, betrekking hebbend op het houden van 2.820 vleesvarkens in vier traditionele stallen, met ingang van 10 november 2010 ingetrokken.
Bij uitspraak van 5 juni 2013, in zaak nr. 201200701/1/A1, heeft de Afdeling het door [appellant] tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. [appellant] heeft op 1 november 2010 een aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer ingediend. Op 8 november 2010 heeft hij dezelfde aanvraag ingediend, nu echter op grond van artikel 2.6 in samenhang met artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Deze vergunningaanvraag betreft het houden van 9.912 vleesvarkens in een zogenoemde etagestal.
3. Bij het besluit van 26 juni 2012 heeft het college de gevraagde vergunning geweigerd, omdat de inrichting sinds 10 november 2010 niet meer beschikt over een onderliggende vergunning en er derhalve geen grondslag bestaat voor het verlenen van een revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6 van de Wabo.
4. [appellant] heeft zijn hoger beroep ter zitting toegespitst op het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college, door vergunning te weigeren, heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Door tijdig een aanvaardbare milieueffectrapportage (hierna: MER) en een vergunbare aanvraag in te dienen, heeft hij aan de in het intrekkingsbesluit van 10 augustus 2010 gestelde voorwaarden voldaan en er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat het college bij de beoordeling van de aanvraag zou uitgaan van bestaande rechten, aldus [appellant].
4.1. Bij het besluit van 10 augustus 2010 zijn de eerder verleende vergunningen met ingang van 10 november 2010 ingetrokken. Daarbij is het volgende vermeld:
"Met het stellen van deze termijn bieden wij u de mogelijkheid om een nieuwe milieuvergunning aan te vragen welke (na het doorlopen van de procedure) kan leiden tot een vergunning. Dit betekent dat u ervoor zorg dient te dragen dat op korte termijn een ontvankelijke aanvraag en een aanvaardbare MER bij ons wordt ingediend. Zorgt u er in ieder geval voor dat de aanvraag ook vergunbaar is.
Indien wij voor 10 november 2010 de MER als aanvaardbaar beoordelen, de aanvraag om milieuvergunning ontvankelijk is èn de aanvraag naar verwachting kan worden verleend, dan zal het traject tot vergunningverlening worden vervolgd en zullen wij overwegen de termijn van 10 november 2010 aan te passen."
4.2. Het college heeft met deze opmerking in het intrekkingsbesluit, gezien de woorden "zullen wij overwegen", geen ondubbelzinnige toezegging gedaan dat een tijdige indiening van een MER en een vergunningaanvraag leidt tot aanpassing van de termijn van 10 november 2010 of beoordeling van de aanvraag na die datum als waren er bestaande rechten. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
148.