ECLI:NL:RVS:2014:1377

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201309826/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van revisievergunning voor onbemand tankstation op basis van geluidshinder

Op 16 april 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen HOS OIL Olieproducten en het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland. De zaak betreft de weigering van een revisievergunning voor een onbemand tankstation aan de Foarwei 21 te Kollumerzwaag. Het college had op 3 september 2013 een vergunning verleend, maar deze was geweigerd voor het afleveren van motorbrandstoffen in de nachtperiode vanwege overschrijding van de geluidnormen.

HOS OIL heeft beroep ingesteld tegen deze weigering. Tijdens de zitting op 5 maart 2014 werd HOS vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. J. Ponsen. De Afdeling heeft de zaak behandeld en overwoog dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) niet van toepassing was op deze zaak, aangezien de relevante wetten niet gewijzigd waren voor de datum van het besluit.

De Afdeling oordeelde dat het college beoordelingsvrijheid had bij de beoordeling van de geluidhinder en dat de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening als uitgangspunt mocht worden genomen. HOS betoogde dat het college de vergunningaanvraag ten onrechte had beoordeeld aan de hand van de Handreiking, maar de Afdeling verwierp dit argument. Het college had de geluidnormen niet kunnen negeren, aangezien de grenswaarde van 60 dB(A) in de nachtperiode werd overschreden.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en bevestigde de weigering van de vergunning. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vergunningaanvragers om te voldoen aan de geldende geluidnormen en de beoordelingsvrijheid van het college in dergelijke zaken.

Uitspraak

201309826/1/A4.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
HOS OIL Olieproducten (hierna: HOS), gevestigd te Boelenslaan, gemeente Achtkarspelen,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Kollumerland en Nieuwkruisland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2013 heeft het college aan HOS een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een onbemand tankstation aan de Foarwei 21 te Kollumerzwaag. De revisievergunning is geweigerd voor het afleveren van motorbrandstoffen in de nachtperiode.
Tegen dit besluit heeft HOS beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2014, waar HOS, vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra, vergezeld van J. Hoekstra, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Ponsen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
Het tweede lid, aanhef en onder a, bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.
Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college beoordelingsvrijheid toe.
3. Het college heeft bij de beoordeling van de geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen.
4. Bij het bestreden besluit heeft het college geweigerd vergunning te verlenen voor het afleveren van brandstoffen in de nachtperiode, omdat de in paragraaf 3.2 van de Handreiking opgenomen grenswaarde voor het maximale geluidniveau van 60 dB(A) in de nachtperiode wordt overschreden en niet wordt voldaan aan de in die paragraaf vermelde criteria die ontheffing van die grenswaarde zouden kunnen rechtvaardigen.
5. HOS betoogt dat het college de vergunningaanvraag ten onrechte aan de hand van de Handreiking heeft beoordeeld, omdat het op 11 september 2012 had besloten dat niet te doen.
5.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het de Handreiking, anders dan HOS veronderstelt, op 11 september 2012 niet terzijde heeft gesteld. Het heeft slechts beoogd aan HOS tegemoet te komen door onder voorwaarden, gerelateerd aan de Handreiking, mee te werken aan ontheffing van de grenswaarde van 60 dB(A) voor het maximale geluidniveau.
5.2. Op 11 september 2012 heeft het college besloten om in beginsel medewerking te verlenen aan ontheffing van de grenswaarde ter plaatse van de woningen Foarwei 19 en 23 te Kollumerzwaag. Daarbij zijn als voorwaarden voor definitieve medewerking gesteld dat HOS binnen drie maanden door middel van een akoestisch onderzoek aantoont dat de geluidwering van de woningen aan de Foarwei 19 en 23 voldoende is om een binnenniveau van 45 dB(A) voor maximale geluidniveaus te waarborgen en dat de bewoners van deze woningen toestemming verlenen voor het uitvoeren van dat onderzoek. Niet in geschil is dat aan deze voorwaarden niet is voldaan.
Bij vergunningverlening mag een bestuursorgaan paragraaf 3.2 van de Handreiking als beoordelingskader voor het maximale geluidniveau hanteren. In hetgeen HOS heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit in dit geval anders is. Nu niet aan de door het college gestelde voorwaarden was voldaan, stond het het college vrij om bij zijn beoordeling paragraaf 3.2 van de Handreiking inderdaad als uitgangspunt te hanteren. Het betoog faalt.
6. HOS betoogt dat het college het model van het door hem ingediende geluidrapport zonder voorafgaand overleg heeft aangepast. Het college heeft daarmee de gewenste zorgvuldigheid niet in acht genomen, aldus HOS.
6.1. In het bestreden besluit is vermeld dat het rekenmodel behorende bij het door HOS overgelegde akoestische rapport van DHV van 29 februari 2012 (hierna: het geluidrapport) een modelleringsfout bevat. Het college heeft deze fout hersteld en uit de door het college uitgevoerde berekeningen blijkt vervolgens dat in de nachtperiode de grenswaarde van 60 dB(A) ter plaatste van de woningen Foarwei 19 en 23 wordt overschreden.
6.2. De Afdeling overweegt dat, wat er ook zij van de door het college uitgevoerde berekeningen, de grenswaarde van 60 dB(A) in ieder geval, ook volgens het geluidrapport, bij de woning Foarwei 23 wordt overschreden. Het betoog kan HOS daarom niet baten.
7. HOS betoogt ten slotte dat aan alle criteria van de Handreiking voor afwijking van de grenswaarde wordt voldaan. Hij wijst daartoe onder meer op de omstandigheid dat het college het tankstation actief heeft gedoogd, nu het in ieder geval sinds 1998 weet dat ter plaatse een 24 uur-service tankstation actief is. Daarmee is volgens HOS sprake van een feitelijk bestaande en in elk geval sinds 15 jaar toegestane activiteit.
7.1. In paragraaf 3.2 van de Handreiking is bepaald dat ten aanzien van het maximale geluidniveau voor de nachtperiode een grenswaarde geldt van 60 dB(A) en dat er ten aanzien van deze grenswaarde een ontheffingsmogelijkheid bestaat tot 65 dB(A). Voor het toepassen van deze ontheffingsmogelijkheid wordt in de Handreiking het voorbeeld genoemd van een situatie waarin aan een aantal vereisten is voldaan en de activiteit reeds is vergund.
7.2. Niet in geschil is dat voor het afleveren van motorbrandstoffen in de nachtperiode geen rechten kunnen worden ontleend aan de onderliggende vergunning. Anders dan HOS stelt, heeft het college die activiteit ook niet jarenlang actief gedoogd. In een brief van 30 oktober 1998 heeft het college HOS met betrekking tot de 24 uur-service reeds gewezen op de vergunningplicht en de noodzaak om in dat verband door middel van een geluidrapport aan te tonen dat de inrichting aan de geluidnormen voldoet.
Reeds hierom heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten geen gebruik te maken van de ontheffingsmogelijkheid uit de Handreiking. Het betoog van HOS dat aan de andere vereisten voor ontheffing wordt voldaan, behoeft gelet hierop geen bespreking. Nu de grenswaarde van 60 dB(A) voor het maximale geluidniveau in de nachtperiode wordt overschreden, heeft het college de vergunning gedeeltelijk mogen weigeren.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
148.