ECLI:NL:RVS:2014:1378

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201309861/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en toerekening van overtredingen in het afvalstoffenrecht

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 april 2014 uitspraak gedaan over de toepassing van bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 25 juni 2013 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door de appellante. De appellante, die in het ziekenhuis verbleef op het moment van de overtreding, betwistte dat zij verantwoordelijk was voor de overtreding. De Raad van State oordeelde dat de appellante niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat zij op het moment van de overtreding niet in staat was om de huisvuilzak aan te bieden. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de huisvuilzak door een buurvrouw zonder toestemming van de appellante was aangeboden. De Raad van State vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 2 oktober 2013, dat het bezwaar van de appellante ongegrond had verklaard, en herstelde het oorspronkelijke besluit van 25 juni 2013. De appellante kreeg het griffierecht van € 44,00 vergoed.

Uitspraak

201309861/1/A4.
Datum uitspraak: 16 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft het college zijn beslissing om op 20 juni 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 119,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 2 oktober 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een van [appellante] afkomstige huisvuilzak, die op 20 juni 2013 ter hoogte van de [locatie] te Den Haag is aangetroffen. Niet in geschil is dat de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op een andere dag dan de inzameldag ter inzameling is aangeboden.
3. [appellante] bestrijdt dat zij de overtreding heeft begaan. Daartoe stelt [appellante] dat de huisvuilzak tijdens haar verblijf in het ziekenhuis door een buurvrouw zonder haar toestemming ter inzameling is aangeboden.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Onder omstandigheden kan een persoon als overtreder worden aangemerkt zonder dat hij de verboden handeling zelf feitelijk heeft begaan, bijvoorbeeld indien de betrokken handeling aan hem kan worden toegerekend omdat deze voor of ten behoeve van hem wordt verricht.
Verder zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. [appellante] heeft met stukken aangetoond dat zij vanaf 18 juni 2013 in het ziekenhuis heeft verbleven en dit op 20 juni 2013 om 15.29 uur heeft verlaten. De huisvuilzak is op 20 juni 2013 om 14.51 uur door de gemeentelijke toezichthouder aangetroffen. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat [appellante] de overtreding niet feitelijk heeft begaan. Aannemelijk is dat de huisvuilzak door een andere bewoner van het wooncomplex op een onjuist tijdstip ter inzameling is aangeboden. De vraag is of deze handeling aan [appellante] kan worden toegerekend.
Hierbij stelt de Afdeling voorop dat voor een dergelijke toerekening niet voldoende is dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig is. [appellante] heeft gesteld dat zij op geen enkele wijze toestemming of opdracht heeft gegeven om haar huisvuilzak op straat te zetten. Deze stelling is aannemelijk, nu er onvoldoende reden is te twijfelen aan de in de bezwaarfase alsook ter zitting geschetste situatie inhoudende dat er een afspraak van de buren onderling is, dat de huisvuilzakken buitenshuis - op de gemeenschappelijke gang - (kunnen) worden neergezet, dat de onder rechtsoverweging 3 bedoelde buurvrouw het niet met die afspraak eens was en dat deze de huisvuilzak voor inzameling heeft aangeboden omdat deze volgens haar stonk. Het college heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat de gepleegde overtreding desondanks aan [appellante] zou moeten worden toegerekend.
Het betoog slaagt.
4. Gelet op het voorgaande heeft het college [appellante] ten onrechte als overtreder aangemerkt bij wie de kosten van de bestuursdwang in rekening kunnen worden gebracht. Het college heeft bij het bestreden besluit op bezwaar het primaire besluit dan ook ten onrechte niet herroepen.
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 2 oktober 2013 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De Afdeling zal het primaire besluit van 25 juni 2013 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 2 oktober 2013, kenmerk B.4.13.2442.001;
III. herroept het besluit van 25 juni 2013, kenmerk HAPV-W2A-13-3286;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014
262-742.