ECLI:NL:RVS:2014:1399

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
201304959/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Sorgdrager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor metaalrecycling en metaalhandel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de besloten vennootschappen [appellant] Metaalhandel B.V. en [appellant] Metaalrecycling B.V. tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de verlening van een omgevingsvergunning door het college van gedeputeerde staten van Limburg op 13 december 2012 voor het veranderen van een inrichting voor metaalrecycling en metaalhandel in Haelen, gemeente Leudal. De vergunning is verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter had eerder het beroep van [appellant] Metaalhandel ongegrond verklaard, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 maart 2014. Tijdens de zitting zijn zowel [appellant] Metaalhandel, vertegenwoordigd door hun advocaat, als het college van gedeputeerde staten van Limburg verschenen. De Afdeling heeft de procedurele aspecten van de zaak besproken, waaronder de vraag of het college de aanvrager in de gelegenheid had moeten stellen om te reageren op de zienswijzen die naar voren waren gebracht. De Afdeling concludeert dat het college niet verplicht was om te wachten op de reactie van [appellant] Metaalhandel, maar dat het college wel in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidseisen door niet te wachten op de reactie.

Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat er geen verplichting bestond om het ontwerpbesluit opnieuw ter inzage te leggen, ondanks de wijzigingen in de geluidgrenswaarden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Uitspraak

201304959/1/A4.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [appellant] Metaalhandel B.V. en [appellant] Metaalrecycling B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant] Metaalhandel), gevestigd te Haelen, gemeente Leudal,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 24 april 2013 in zaken nrs. 13/107, 13/108, 13/278 in het geding tussen:
[appellant] Metaalhandel
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2012 heeft het college aan [appellant] Metaalhandel een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het veranderen van een inrichting voor onder meer metaalrecycling en metaalhandel aan de [locatie] te Haelen, gemeente Leudal.
Bij uitspraak van 24 april 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] Metaalhandel daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] Metaalhandel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2014, waar [appellant] Metaalhandel, vertegenwoordigd door [appellant] en mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door ir. A.P.M. Meures-Janssen en mr. C.A.H.M. Brouwers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] gehoord.
Overwegingen
Procedurele aspecten
1. [appellant] Metaalhandel betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij in haar belangen is geschaad door de wijze waarop het college toepassing heeft gegeven aan artikel 3:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Zij stelt dat het college de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, door reeds voor het verstrijken van de haar geboden termijn voor het geven van een reactie op de naar voren gebrachte zienswijze op de aanvraag te beslissen.
1.1. Ingevolge artikel 3:15, derde lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, indien het een besluit op aanvraag betreft, de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
1.2. Het besluit van 13 december 2012 is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Over het ontwerpbesluit, dat van 10 oktober 2012 tot 20 november 2012 ter inzage heeft gelegen, is een zienswijze naar voren gebracht. Vervolgens is [appellant] Metaalhandel door het college bij brief tot 20 december 2012 in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar voren gebrachte zienswijze. Het college heeft op 13 december 2012, derhalve reeds binnen de aan [appellant] Metaalhandel geboden termijn voor een reactie, op de aanvraag besloten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college wettelijk noch anderszins rechtens verplicht was [appellant] Metaalhandel naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijze in de gelegenheid te stellen een reactie te geven.
1.3. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat uit artikel 3:15, derde lid, van de Awb geen verplichting voor het bestuursorgaan voortvloeit om de aanvrager in de gelegenheid te stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen. Indien het bevoegd gezag de aanvrager deze gelegenheid echter eenmaal heeft geboden, dient het die reactie, mits binnen de termijn gegeven, af te wachten. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het niet wachten het gevolg is van een misverstand. Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het college, door op de aanvraag te besluiten zonder op de reactie of het verstrijken van de reactietermijn te wachten, in strijd heeft gehandeld met de verplichting een besluit zorgvuldig voor te bereiden. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daartoe wordt overwogen dat aannemelijk is dat [appellant] Metaalhandel door deze schending niet is benadeeld, nu zij in beroep de gelegenheid heeft gehad alsnog haar reactie te geven op de naar voren gebrachte zienswijze.
Het betoog faalt.
2. [appellant] Metaalhandel betoogt verder dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat voor het college geen verplichting bestond om het ontwerpbesluit opnieuw ter inzage te leggen. Nu de in de bij besluit van 13 december 2012 verleende vergunning opgenomen geluidgrenswaarden zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit, had het college opnieuw een ontwerpbesluit ter inzage moeten leggen, aldus [appellant] Metaalhandel.
2.1. In de voorschriften van de bij het besluit van 13 december 2012 verleende vergunning zijn geluidgrenswaarden opgenomen. Deze geluidgrenswaarden zijn gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit.
2.2. Een bestuursorgaan kan tot het standpunt komen dat een besluit moet worden genomen dat afwijkt van het ontwerpbesluit. De bepalingen van afdeling 3.4 van de Awb verplichten het bestuursorgaan er niet toe om in dat geval een nieuw ontwerpbesluit ter inzage te leggen, alvorens het een definitief besluit neemt. Belanghebbenden die bezwaar hebben tegen de in een besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit aangebrachte wijzigingen, kunnen daartegen beroep instellen. De voorzieningenrechter is terecht tot de conclusie gekomen dat geen verplichting bestond om naar aanleiding van de wijzigingen van de geluidvoorschriften opnieuw een ontwerpbesluit ter inzage te leggen.
Het betoog faalt.
De verleende vergunning
3. Er is vergunning gevraagd voor het veranderen van de inrichting. Onder meer als gevolg van de oprichting van een nieuwe inrichting in Roermond worden de bedrijfsactiviteiten op het buitenterrein van de inrichting ten opzichte van hetgeen eerder was vergund verminderd. De bedrijfsduur van een aantal geluidbronnen zal afnemen. Daarnaast worden twee eerder vergunde geluidbeperkende maatregelen niet gerealiseerd. Het betreft het oprichten van een geluidscherm en het in gebruik nemen van een nieuwe in- en uitrit.
Geluidvoorschriften
4. [appellant] Metaalhandel betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college bij besluit van 13 december 2012 ten onrechte de in het akoestisch rapport ‘Akoestisch onderzoek [appellant] Metaalhandel BV en [appellant] Metaalrecycling BV’,
kenmerk 20090245-55, van 14 juni 2012 van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. berekende geluidsniveaus ter plaatse van de omliggende woningen als geluidgrenswaarden aan de vergunning heeft verbonden. Zij stelt dat dit bij de aanvraag behorende akoestisch rapport slechts is opgesteld om aan te tonen dat de aangevraagde wijzigingen niet tot gevolg hebben dat de in de vergunning van 18 oktober 2005 opgenomen geluidgrenswaarden worden overschreden. Voor het aanscherpen van de vergunde geluidgrenswaarden had volgens haar een uitgebreider akoestisch onderzoek dienen plaats te vinden. [appellant] Metaalhandel betoogt dat een dergelijk onderzoek inmiddels heeft plaatsgevonden, en verwijst hiertoe naar de notities van Caubergh-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. ‘[appellant] metaalhandel B.V. en [appellant] Metaalrecycling B.V., beschrijving technische aanpassingen van de geluidberekening’, kenmerk 20090245-68, van 14 januari 2013 en ‘[appellant] Metaalrecycling BV en [appellant] Metaalhandel BV te Haelen, Aanvulling bij notitie met referentie 20090245-67’, kenmerk 20130027-04, van 12 juni 2013. Naar aanleiding van deze notities moet volgens haar worden geconcludeerd dat de bij besluit van 13 december 2012 in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden bij een normale bedrijfsvoering niet naleefbaar zijn.
4.1. In de vergunningvoorschriften 3.1.1, 3.1.2 en 3.1.3 zijn voor negen immissiepunten geluidgrenswaarden opgenomen voor respectievelijk het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau tijdens de representatieve bedrijfssituatie, het maximale geluidniveau tijdens de representatieve bedrijfssituatie en het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau tijdens de incidentele bedrijfssituatie. De geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de vergunningvoorschriften 3.1.1 en 3.1.3 variëren tussen 37 dB(A) en 54 dB(A). De geluidgrenswaarden voor het maximale geluidniveau in vergunningvoorschrift 3.1.2 variëren tussen 50 dB(A) en 68 dB(A).
4.2. In het akoestisch rapport van 14 juni 2012 is vermeld dat het doel van het akoestisch onderzoek is het inzichtelijk maken van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau als gevolg van het in werking zijn van de gehele inrichting tijdens de representatieve en incidentele bedrijfssituatie. De voorzieningenrechter is er derhalve terecht van uitgegaan dat op grond van dit akoestisch rapport een beoordeling van de geluidbelasting van de gehele inrichting mogelijk was. Verder heeft [appellant] Metaalhandel niet aannemelijk gemaakt dat het rapport voor een akoestische beoordeling van de gehele inrichting onjuiste uitgangspunten bevat. De voorzieningenrechter heeft terecht vastgesteld dat op grond van het rapport kan worden geconcludeerd dat de in de vergunningvoorschriften 3.1.1, 3.1.2 en 3.1.3 voorgeschreven geluidgrenswaarden naleefbaar zijn.
De notities van 14 januari 2013 en 12 juni 2013, waarnaar [appellant] Metaalhandel verwijst, zijn opgesteld in het kader van een nieuwe vergunningaanvraag voor het veranderen van de inrichting. De in de notities beschreven aangevraagde veranderingen, onder meer het overkappen van de ruimte tussen loods twee en loods drie, het gebruiken van deze overkapte ruimte als opslagruimte en voor het tijdelijk plaatsen van een noodstroomaggregraat en het realiseren van twee rookgasafvoeren en een luchtaanvoerkanaal op het dak van de overkapping, zijn bij het besluit van 13 december 2012 niet vergund. Reeds hierom kunnen de in voornoemde notities berekende geluidbelastingen niet leiden tot het oordeel dat de in de vergunningvoorschriften 3.1.1, 3.1.2 en 3.1.3 opgenomen geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter terecht tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college de vergunningvoorschriften 3.1.1, 3.1.2 en 3.1.3 niet aan de vergunning kon verbinden.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
163-684.