ECLI:NL:RVS:2014:1405

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
201305902/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • D.J.C. van den Broek
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Groene Velden' en de juridische toetsing van de gemeentelijke beleidsvrijheid

In deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedateerd op 23 april 2014, wordt het beroep van twee appellanten tegen het besluit van de raad van de gemeente Lelystad inzake het bestemmingsplan 'De Groene Velden partiële her-vaststelling art. 5' behandeld. De raad had op 14 mei 2013 dit bestemmingsplan vastgesteld, waarbij een minimale kavelomvang van 5.000 m² per bouwperceel was ingesteld. De appellanten, wonend in Soest, stelden beroep in tegen dit besluit, omdat zij van mening waren dat de raad onvoldoende had gemotiveerd waarom deze minimale kavelomvang noodzakelijk was en dat het plan in strijd was met de goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling oordeelt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling toetst of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening. De appellanten voerden aan dat de raad niet had onderbouwd of het plan financieel uitvoerbaar was, en dat de minimale kavelomvang zou leiden tot planschade. De Afdeling concludeert echter dat de raad voldoende onderbouwing heeft gegeven en dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de financiële uitvoerbaarheid in het geding is.

De uitspraak verwijst ook naar een eerdere uitspraak van 28 november 2012, waarin de raad was opgedragen om een gebrek in het bestemmingsplan te herstellen. De Afdeling oordeelt dat de raad met het nieuwe besluit van 14 mei 2013 dit gebrek heeft hersteld. De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de terughoudende toetsing van de Afdeling bij bestemmingsplannen en de noodzaak voor de raad om zijn besluiten goed te onderbouwen.

Uitspraak

201305902/1/R2.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Soest,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Lelystad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Groene Velden partiële her-vaststelling art. 5" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. C. Lubben, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Bij uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201108855/1/R2, voor zover thans van belang, heeft de Afdeling het besluit van 14 juni 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Groene Velden" vernietigd, voor zover het betreft de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 5, lid 5.5, van de planregels en de plandelen met de bestemming "De Groene Velden" betreffende het perceel kadastraal bekend als Lelystad F839 en het perceel kadastraal bekend als Lelystad F876. In de uitspraak oordeelde de Afdeling dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is vastgesteld aangezien de raad in de stukken noch ter zitting zijn keuze voldoende heeft gemotiveerd om een splitsing van de bouwpercelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] tot een minimumomvang van 5000 m² niet bij recht in het plan toe te staan. De Afdeling heeft de raad opgedragen het geconstateerde gebrek binnen 6 maanden na verzending van de uitspraak te herstellen door een nieuw besluit te nemen.
Met het besluit van 14 mei 2013 heeft de raad beoogd het in de genoemde uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen.
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover daarin is voorzien in een minimale kavelomvang van 5.000 m2 per bouwperceel. Zij betogen dat het besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd mede nu de grondslag voor het opnemen van die minimale omvang - de eis van bedrijfsmatige exploitatie van die gronden en het daaraan ten grondslag liggende beleid - is komen te vervallen. Volgens hen heeft de raad dan ook niet kunnen vasthouden aan de minimumkavelomvang van 5.000 m2, waardoor splitsing van percelen in kleinere kavels ten onrechte niet mogelijk is. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat met het stellen van een minimum omvang aan bouwpercelen het doel van de raad, het creëren van een overgangszone, niet kan worden bereikt. Hierbij wijzen zij erop dat de helft van de kavels in het gebied niet voldoet aan het door de raad beoogde semi-agrarische karakter en kleiner is dan 5.000 m2.
3.1. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als Lelystad F876 en [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als Lelystad F839. In de verbeelding is weergegeven dat aan deze gronden de bestemming "De Groene Velden-a" is toegekend.
3.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.1, onder a, van de planregels zijn de voor "De Groene Velden-a" aangewezen gronden - betreffende de percelen kadastraal bekend per opnamedatum 01 mei 2011 onder F839 en F876 en binnen de op de verbeelding daartoe aangegeven Gebiedsaanduiding F839 en F876 - bestemd voor agrarische en/of semi-agrarische bedrijven en/of activiteiten.
Ingevolge lid 1.2, aanhef en onder d1, mogen op onderhavige gronden uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten dienste van deze bestemming, met dien verstande dat de omvang van een afzonderlijk bouwperceel na splitsing niet minder dan 5000 m2 bedraagt.
3.3. Uit de planregels volgt dat de raad met het plan het bij recht mogelijk heeft gemaakt om de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te splitsen in bouwpercelen met een minimum omvang van 5000 m2. In overweging 5.2 van de uitspraak van 28 november 2012 heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad in redelijkheid het uitgangspunt dat de ruime opzet van het gebied gewaarborgd dient te blijven, zodat verstening en verstedelijking in het gebied zoveel mogelijk moet worden voorkomen, heeft kunnen hanteren en dat de raad de daaraan verbonden minimale omvang van een bouwperceel en het vastleggen van de bestaande kadastrale percelen noodzakelijk heeft kunnen achten. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] thans hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij hecht de Afdeling eraan op te merken dat voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de helft van de percelen reeds kleiner is dan 5.000 m2, dat niet maakt dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat een minimale omvang van 5.000 m2 per bouwperceel kan bijdragen aan het behouden van de ruime opzet van het gebied. De betogen falen.
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte niet heeft onderbouwd of het plan financieel uitvoerbaar is, zodat het plan in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld.
Voorts betogen zij, onder verwijzing naar het rapport "Risicoanalyse planschade in verband met het voorontwerpbestemmingsplan "De Groene Velden"" van Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur van 1 november 2010, dat de in het plan opgenomen minimale kavelomvang van 5.000 m2 per bouwperceel tot een planologische verslechtering zal leiden, waardoor het risico op planschade voor de gemeente aanzienlijk is. De raad heeft naar hun mening onvoldoende gewicht aan dit risico toegekend. Aanvullend hieraan betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat in het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Planschade risicoanalyse" van Langhout&Wiarda van 13 januari 2006 ten onrechte is gesteld dat het plan niet leidt tot een waardedaling van hun percelen. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zal het plan tot zeer hoge planschadekosten leiden, terwijl niet vaststaat dat voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om deze kosten te vergoeden. Hierbij wijzen zij erop dat de gemeente Lelystad een zogenoemde artikel 12-gemeente is.
4.1. Op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro dient de raad in de toelichting inzicht te geven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij kunnen eventueel te betalen tegemoetkomingen in planschade een rol spelen. In de toelichting op het plan is geen inzicht geboden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Het plan is derhalve in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro vastgesteld. De Afdeling ziet daarin echter geen aanleiding tot vernietiging van het plan over te gaan. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad in zijn verweerschrift, onder verwijzing naar het rapport "De Groene Velden" van Oranjewoud van 26 april 2011, alsnog inhoudelijk op de financiële uitvoerbaarheid van het plan is ingegaan. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op voorhand niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eventueel te betalen planschade aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daartoe wordt overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun stelling dat het plan tot zeer hoge planschadekosten zal leiden niet met gegevens hebben onderbouwd. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat indien als gevolg van de vaststelling van het plan planschade zal ontstaan, de gemeente de tegemoetkomingen in planschade financieel niet kan dragen en dat de financiële uitvoerbaarheid aldus niet is verzekerd. De stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de gemeente Lelystad op grond van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet aanvullende uitkeringen ontvangt, leidt niet tot die conclusie. Voorts overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] weliswaar een aantal rapporten hebben overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat het opnemen van een minimale kavelomvang van 5000 m2 tot planschade kan leiden, maar daarmee acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek van Oranjewoud van 26 april 2011, waarin is geconcludeerd dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor de conclusie dat het plan tot een vermindering van de waarde van de gronden in het plangebied zal leiden, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De raad heeft dat onderzoek aan zijn standpunt ten grondslag mogen leggen. De raad heeft in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan bovendien mogen volstaan met een globale inschatting van het risico op planschade, nu de vraag of het plan tot planschade leidt in beginsel pas aan de orde komt in een procedure op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Nu de raad in het verweerschrift, onder verwijzing naar het rapport "De Groene Velden" van Oranjewoud van 26 april 2011, alsnog inhoudelijk op de financiële uitvoerbaarheid is ingegaan, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de mogelijkheid hebben gehad om hierop te reageren en de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eventueel te betalen planschade niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, ziet de Afdeling aanleiding om het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn door het gebrek niet in hun belangen zijn geschaad, terwijl evenmin aannemelijk is dat andere belanghebbenden door het gebrek in hun belangen zijn geschaad. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Donner-Haan
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
674.