201306901/1/A3.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Apeldoorn,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2013 in zaak nr. 12/1029 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij brief van 22 september 2011 heeft [appellante] gevraagd om informatie te verstrekken.
Bij brief van 4 november 2011 heeft [appellante] een ingebrekestelling gestuurd.
Op 25 juli 2013 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] inzake niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 27 maart 2014 ter zitting aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het derde lid wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. Op 22 september 2011 heeft [appellante] gevraagd om verstrekking van de functieomschrijving van een bij de gemeente werkzame ambtenaar. Wegens het uitblijven van een reactie heeft zij op 4 november 2011 een ingebrekestelling gestuurd. Op 7 juli 2012 heeft zij beroep ingesteld en verzocht om vaststelling van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat [appellante] haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit onredelijk laat heeft ingesteld, als bedoeld in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb, nu zij uit brieven van 28 november 2011 en 23 december 2011 had kunnen opmaken dat geen beslissing op haar verzoek zou volgen. Derhalve heeft de rechtbank haar beroep niet-ontvankelijk verklaard.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voert aan dat zij eerst toen duidelijk werd dat het college geen besluit zou nemen beroep heeft ingesteld en dat het beroep derhalve niet onredelijk laat is ingesteld. Volgens haar is bepalend voor het antwoord op de vraag of een beroepschrift onredelijk laat is ingediend, of het bestuursorgaan er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat de aanvrager geen prijs meer stelt op het nemen van een besluit. Deze situatie is in haar geval niet aan de orde. Voorts verzoekt [appellante] om vaststelling van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
4.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de brief van 22 september 2011 geen verzoek op grond van artikel 3 van de Wob bevat. De brief is niet gericht aan het college, maar aan een bij de gemeente werkzame ambtenaar. Uit de inhoud van de brief, waarin zij aan die ambtenaar vraagt om verstrekking van diens functieomschrijving, blijkt evenmin dat zij heeft beoogd dit document van het college te ontvangen. Verder wordt in aanmerking genomen dat [appellante] in de brief de Wob niet heeft genoemd en ook niet heeft verzocht om openbaarmaking van stukken voor een ieder. Nu de brief geen Wob-verzoek bevat, is de in de Wob genoemde beslistermijn niet van toepassing. De brief bevat ook geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, aangezien de reactie op de brief geen beslissing gericht op rechtsgevolg zou zijn. Dit brengt mee dat de beslistermijnen die gelden op grond van de Awb evenmin van toepassing zijn. Gelet op het voorgaande is niet-tijdig beslissen niet aan de orde en is het college geen dwangsom verschuldigd. Hieruit volgt dat hetgeen [appellante] verder in hoger beroep heeft aangevoerd geen bespreking behoeft.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank onbevoegd verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2013 in zaak nr. 12/1029;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
176-805.