ECLI:NL:RVS:2014:1444

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
201306397/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Lobith en de mogelijkheid tot woningbouw op perceel 3269

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 april 2014 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Lobith" dat op 21 mei 2013 door de raad van de gemeente Rijnwaarden was vastgesteld. Appellante, wonend te Lobith, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, met name gericht op de bestemming "Wonen" van de gronden van perceel 3269. De raad heeft op 5 november 2013 een herstelplan vastgesteld, maar appellante betoogde dat dit plan niet voorzag in de realisatie van een woning op het betreffende perceel, terwijl het vorige bestemmingsplan dat wel deed. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 5 maart 2014, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de raad door drs. J.W. Heijsteeg.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling toetst of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Appellante heeft aangevoerd dat zij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de mogelijkheid om een woning te realiseren op perceel 3269, en dat het herstelplan innerlijk tegenstrijdig is omdat het wel een woonbestemming toekent zonder de mogelijkheid om daadwerkelijk een woning te bouwen.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de realisatie van een woning op perceel 3269 niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellante tegen het herstelplan is gegrond verklaard, en het herstelplan is vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" op perceel 3269. De raad is opgedragen om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen voor de vernietigde plandelen. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.

Uitspraak

201306397/1/R2.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Lobith, gemeente Rijnwaarden,
en
de raad van de gemeente Rijnwaarden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Lobith" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 november 2013 heeft de raad het plan opnieuw gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelplan).
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellante] een zienswijze naar voren gebracht over het herstelplan.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.W. Heijsteeg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht
2. Het beroep van [appellante] tegen het plan is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van het perceel kadastraal bekend als sectie B, nummer 2669, te Lobith (hierna: perceel 2669) en betreffende de gronden van het perceel kadastraal bekend als sectie B, nummer 3269, te Lobith (hierna: perceel 3269).
3. In de digitale verbeelding van het plan dat is vastgesteld bij besluit van 21 mei 2013 ontbreken volgens de raad door een technische fout per abuis verscheidene aanduidingen. Bij besluit van 5 november 2013 heeft de raad daarom het herstelplan vastgesteld, waarbij voor het gehele plangebied in de verbeelding met identificatie NL.IMRO.0196.BP6915Lobith2012-0004 de betreffende aanduidingen alsnog zijn toegekend.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van [appellante] van rechtswege mede betrekking op het herstelplan dat is vastgesteld bij besluit van 5 november 2013.
Beroep tegen het herstelplan
5. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd bevestigd dat zij zich met het herstelplan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van perceel 2669 kan verenigen, nu daarmee ter plaatse van de bestaande woning de aanduidingen "bouwvlak", "vrijstaand" en "bouwhoogte 12 meter" zijn toegekend. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep tegen het herstelplan in zoverre worden geacht te zijn ingetrokken.
6. [appellante] betoogt dat het herstelplan ten onrechte niet voorziet in de realisatie van een woning op de gronden van perceel 3269. Zij voert hiertoe aan dat het bestemmingsplan "Lobith 1972", dat door de raad is vastgesteld op 31 augustus 1972 en is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 4 juli 1973 (hierna: het vorige plan) hierin wel voorzag. [appellante] stelt dat altijd plannen aanwezig zijn geweest voor de realisatie van een woning op de gronden van perceel 3269, die zij nu daadwerkelijk wil realiseren teneinde langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. [appellante] betoogt dat zij gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat het altijd mogelijk zou blijven ter plaatse een woning te realiseren. Ten slotte is het herstelplan volgens [appellante] innerlijk tegenstrijdig omdat aan de betreffende gronden een woonbestemming is toegekend, zonder dat ter plaatse een woning kan worden gerealiseerd.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij terughoudend omgaat met het toestaan van nieuwe woningen. Voorts stelt de raad dat tot op heden geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die het vorige plan bood om op de gronden van perceel 3269 een woning te realiseren en dat niet aannemelijk is dat dit binnen de planperiode wel zal gebeuren. De raad wijst erop dat hij de bestaande situatie heeft vastgelegd en stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet bouwplan bestond voor de realisering van een woning ter plaatse.
6.2. De gronden aan de [locatie] te Lobith bestaan uit twee kadastrale percelen. Op de gronden van perceel 2669 staat een woning. De gronden van perceel 3269 worden gebruikt als tuin bij deze woning.
6.3. Het herstelplan voorziet niet in de door [appellante] gewenste mogelijkheid om een woning te realiseren op de gronden van perceel 3269. Het vorige plan voorzag wel in deze mogelijkheid. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Dat het vorige plan voorzag in de mogelijkheid een woning te realiseren op de gronden van perceel 3269 en dat de gemeente het bestaan van die mogelijkheid in het verleden desgevraagd aan [appellante] heeft bevestigd, rechtvaardigen op zichzelf dan ook niet de conclusie dat het herstelplan eveneens in deze mogelijkheid diende te voorzien.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in de regio sprake is van demografische krimp, zodat terughoudend wordt omgegaan met de toevoeging van nieuwe woningen. Ter zitting heeft de raad echter desgevraagd gesteld dat deze terughoudendheid zich niet heeft vertaald in een door de raad vastgesteld beleid dat bij de vaststelling van bestemmingsplannen ook bestaande, onbenutte bouwmogelijkheden voor de realisatie van woningen niet worden overgenomen. Derhalve is niet gebleken van een door de raad vastgesteld ruimtelijk beleid dat onverkort in de weg staat aan het handhaven van de in het vorige plan voorziene mogelijkheid een woning te realiseren op perceel 3269. Voorts volgt de Afdeling het standpunt van de raad niet dat geen sprake zou zijn van een concreet bouwplan. Bij de mede door [appellante] ingediende zienswijze tegen het ontwerpplan is een bouwplan overgelegd waarin huistype, afmetingen, dakhelling, dakvorm en drempelhoogte zijn vermeld en waarbij een ontwerp van een woning is gevoegd. Op grond hiervan is voldoende duidelijk wat [appellante] wenst te realiseren op de gronden van perceel 3269. Niet is gebleken dat hiertegen volgens de raad ruimtelijke bezwaren bestaan. Verder is weliswaar geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het vorige plan bood om een woning te realiseren op de gronden van perceel 3269, maar [appellante] heeft toegelicht dat de reden hiervoor is dat haar echtgenoot kampte met gezondheidsproblemen. Nu haar echtgenoot recent is overleden, wenst zij een woning te realiseren teneinde langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Gelet hierop valt naar het oordeel van de Afdeling niet in te zien waarom, zoals de raad stelt, op voorhand moet worden betwijfeld of de door [appellante] gewenste woning binnen de planperiode zal worden gerealiseerd.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom hij het mogelijk maken van een woning op de gronden van perceel 3269 niet langer in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt.
6.4. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geeft aanleiding voor het oordeel dat het herstelplan, voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van perceel 3269, is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep tegen het besluit van 5 november 2013 is reeds hierom gegrond, zodat het herstelplan in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Beroep tegen het plan
7. [appellante] heeft geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 21 mei 2013 voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van perceel 2669, aangezien het plan dat bij dit besluit is vastgesteld door de vaststelling van het herstelplan niet langer het geldende planologische regime vormt en niet is gebleken van omstandigheden die haar belangen raken. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 21 mei 2013 is in zoverre niet-ontvankelijk.
8. Nu het herstelplan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van perceel 3269, gelet op hetgeen is overwogen onder 6.4, dient te worden vernietigd, heeft [appellante] wel belang bij een beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 21 mei 2013 voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van perceel 3269.
Het plan is in zoverre gelijkluidend aan het herstelplan en [appellante] heeft daartegen gelijkluidende beroepsgronden naar voren gebracht. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.3 geeft hetgeen [appellante] heeft aangevoerd derhalve aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van perceel 3269, is vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep tegen het besluit van 21 mei 2013 is reeds hierom gegrond, zodat het plan in zoverre dient te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden ook in dit verband geen bespreking meer.
Opdracht
9. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde plandelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Rijnwaarden van 21 mei 2013 niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van het perceel kadastraal bekend als sectie B, nummer 2669, te Lobith;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Rijnwaarden van 21 mei 2013 voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rijnwaarden van 21 mei 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van het perceel kadastraal bekend als sectie B, nummer 3269, te Lobith;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Rijnwaarden van 5 november 2013 gegrond;
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rijnwaarden van 5 november 2013, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden van het perceel kadastraal bekend als sectie B, nummer 3269, te Lobith;
VI. draagt de raad van de gemeente Rijnwaarden op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen voor de onder III en V vernietigde onderdelen van de bestreden besluiten een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Rijnwaarden tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 86,34 (zegge: zesentachtig euro en vierendertig cent);
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Rijnwaarden aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
159-743.