201307046/1/A2.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend te Almere,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 25 juni 2013 in zaak nr. 12/2985 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de Raad een aanvraag van [appellant] om toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft de Raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 25 en 28 oktober 2013 daartoe toestemming, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend, indien de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het krachtens die bepaling vastgestelde Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand op basis van een toevoeging anders dan ten behoeve van eenvoudig rechtskundig advies, als zijnde van onvoldoende belang, niet verleend, indien het op geld waardeerbare belang beneden een bedrag van € 500,00 blijft.
Ingevolge het zevende lid kan, in afwijking van het eerste tot en met vierde, rechtsbijstand of een toevoeging worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen, of zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de rechtzoekende dit rechtvaardigen in het belang van een effectieve toegang tot het recht.
2. [appellant] is gedetineerd en heeft een toevoeging gevraagd voor bijstand door een advocaat bij een klacht bij de rechtbank over het uitblijven van de teruggave van bij hem in beslag genomen goederen, te weten een pet en een mobiele telefoon.
3. De raad heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de kosten van de bijstand van een advocaat niet tegen het belang van de zaak opwegen, omdat het op geld waardeerbare belang beneden € 500,00 blijft. Voorts is niet gebleken van zwaarwegende belangen of persoonlijke omstandigheden, als bedoeld in artikel 4, zevende lid, van het Brt, om [appellant] niettemin voor een toevoeging in aanmerking te laten komen, aldus de raad.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen zwaarwegende persoonlijke omstandigheden zijn die maken dat hem toch een toevoeging dient te worden toegekend, nu door de detentie zijn mogelijkheden tot het leggen van telefonisch en schriftelijk contact en zijn toegang tot kenbronnen, zoals het internet, beperkt zijn. Met name voor juridische zaken, zoals de zaak, waarvoor de toevoeging is aangevraagd, is hij voor een effectieve toegang tot het recht derhalve van een advocaat afhankelijk, aldus [appellant].
4.1. [appellant] heeft geen gronden tegen het oordeel van de rechtbank dat de raad terecht heeft gesteld dat het op geld waardeerbare belang van de zaak beneden € 500,00 blijft aangevoerd, zodat daarvan thans moet worden uitgegaan.
4.2. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de detentie van [appellant] onverlet laat dat hij zelf, eventueel met hulp van een ander dan een advocaat, kan verzoeken om teruggave van de bij hem in beslag genomen goederen. Daarbij is van belang dat [appellant] slechts in het algemeen heeft gesteld dat hem beperkingen zijn opgelegd, zodat niet kon worden beoordeeld, in hoeverre de gevolgen van de detentie tot het verlenen van rechtsbijstand door een advocaat noopten. Dat hij, zoals hij stelt, door zwaarwegende persoonlijke omstandigheden, zonder rechtsbijstand door een advocaat, geen effectieve toegang tot het recht heeft, heeft hij derhalve niet aannemelijk gemaakt.
4.3. Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gezien voor het oordeel dat de raad zich niet met toepassing van artikel 4, zevende lid, van het Brt op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] niet voor een toevoeging in aanmerking komt.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
611.