201307345/1/R3.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Wagenberg, gemeente Drimmelen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Wagenberg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door F.C.J.M. Hansort, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Sport" voor de gronden die grenzen aan zijn perceel [locatie] heeft vastgesteld. Hij voert aan dat de toegekende bestemming leidt tot een verruiming ten opzichte van het voorheen geldende plan en dat dit niet in overeenstemming is met het conserverende karakter van het plan. Volgens [appellant] leidt de toegekende bestemming tot een verruiming van de bouwmogelijkheden, waardoor het plan ter plaatse voorziet in nieuwe ontwikkelingen. In dit verband voert hij aan dat de op de gronden aanwezige tribune ten onrechte kan worden uitgebreid. Daarnaast is de maximaal toegestane bouwhoogte van lichtmasten verhoogd van 10 m naar 20 m en kunnen deze op een afstand van minder dan 50 m tot de perceelsgrens van zijn woning worden opgericht. Verder maakt artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder c, van de planregels ten onrechte horeca categorie I mogelijk, terwijl in het voorheen geldende plan slechts een kantine was toegestaan. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt of de verruiming van de bestemming nadelige effecten heeft op zijn woon- en leefklimaat. Hij vreest voor meer geluids- en lichtoverlast.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toegekende bestemming niet voorziet in een verruiming ten opzichte van het voorheen geldende plan, maar in beginsel slechts de bestaande, feitelijke situatie vastlegt. De voetbalkantine maakt volgens de raad deel uit van de bestemming "Sport" en is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
2.2. Aan gronden die grenzen aan het perceel [locatie] zijn de bestemming "Sport" en de aanduiding "maximum bebouwingspercentage terrein (%)=5" toegekend. Voorts is aan de gronden een bouwvlak toegekend en is op twee plaatsen de aanduiding "specifieke vorm van sport - lichtmasten" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.34, van de planregels wordt onder horecabedrijf categorie I verstaan: een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snackkiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf.
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor:
a. dagrecreatieve voorzieningen en sportvelden;
b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport - lichtmasten": lichtmasten;
c. bij de bestemming behorende ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen en horeca categorie I;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals lichtmasten, dugouts, ballenvangers, tribunes, (ontsluitings)wegen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen.
Ingevolge lid 12.2 gelden voor het bouwen de volgende regels:
a. op deze gronden mogen (hoofd)gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
b. de gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak, met dien verstande dat toe te voegen gebouwen 5 m afstand dienen te bewaren ten opzichte van de perceelsgrens van bestaande woningen;
c. het maximale bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage %" aangegeven;
d. de maximale goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan 7 m respectievelijk 11 m bedragen, tenzij op de verbeelding door middel van een aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" een andere maatvoering is aangegeven;
e. de maximale goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mogen ten hoogste 3,3 m respectievelijk 6 m bedragen, met dien verstande dat wanneer het een uitbreiding van het hoofdgebouw betreft, de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw als maximum gelden;
f. de bouwhoogte van erfafscheidingen op ten minste 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m;
g. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
h. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 20 m;
i. de bouwhoogte van ballenvangers bedraagt ten hoogste 7 m;
j. de bouwhoogte van tribunes bedraagt ten hoogste 5 m;
k. bij uitbreiding van de tribune dient 1 m afstand ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens in acht te worden genomen;
l. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
2.3. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Wagenberg", dat door de raad is vastgesteld op 3 april 2003 en door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant is goedgekeurd op 16 december 2003, was aan de betreffende gronden de bestemming "Recreatieve doeleinden" toegekend. Een gedeelte van de gronden was aangeduid als bebouwingszone.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de voorschriften van dit plan zijn de als "Recreatieve doeleinden" op de plankaart aangewezen gronden bestemd voor:
a. het gebruik voor actieve buitensport, zoals sportvelden, speelvoorzieningen, fiets- en wandelvoorzieningen, enzovoorts;
b. bijbehorende voorzieningen, zoals erf, parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen en groenvoorzieningen.
Ingevolge het tweede lid gelden in aanvulling op het eerste lid de volgende bepalingen:
a. gemotoriseerde sporten zijn niet toegestaan;
b. bij de in het eerste lid bedoelde functies zijn beperkte horecavoorzieningen in de vorm van een kantine toegelaten, doch slechts voor zover deze functie in direct verband met die sportieve voorzieningen op de gronden wordt uitgeoefend;
c. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
d. het gebruik van de gronden voor het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen of materialen is niet toegestaan, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met dien verstande dat opslag buiten het bebouwingsvlak niet is toegestaan.
Ingevolge het vierde lid gelden voor het oprichten van bebouwing de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a. op de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht die ten dienste staan van de bestemming;
b. de bestaande verkaveling van bouwpercelen mag niet worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid, onder a, gelden voor het oprichten van (hoofd)gebouwen de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
b. (hoofd)gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bebouwingszone;
c. het bestaande aantal hoofdgebouwen per bouwperceel mag niet worden uitgebreid;
d. hoofdgebouwen moeten voldoen aan de volgende maatvoerings- en situeringseisen: de maximale goothoogte bedraagt 6 m en de maximale bouwhoogte bedraagt 9 m;
e. bestaande afwijkingen van de onder a tot en met d genoemde bepalingen mogen worden gehandhaafd.
Ingevolge het zesde lid gelden voor het oprichten van gebouwen van beperkte omvang de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen:
a. gebouwen van beperkte omvang (zoals dug-outs, schuilgelegenheden en stalletjes) mogen zowel binnen als buiten de bebouwingszone worden gebouwd;
b. gebouwen van beperkte omvang moeten voldoen aan de volgende maatvoerings- en situeringseisen: de maximale oppervlakte bedraagt 50 m² en de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;
c. bestaande afwijkingen van de onder a en b genoemde bepalingen mogen worden gehandhaafd.
Ingevolge het zevende lid gelden voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende bepalingen:
a. de maximale bouwhoogten mogen maximaal de volgende hoogten bedragen: voor veldverlichting en ballenvangers, zowel binnen als buiten de bebouwingszone, geldt een maximale bouwhoogte van 10 m, voor terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten de bebouwingszone, geldt een maximale bouwhoogte van 2 m en voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bebouwingszone, geldt een maximale bouwhoogte van 6 m;
b. lichtmasten mogen niet worden opgericht binnen een afstand van minder dan 50 m van een woning;
c. bestaande afwijkingen van de onder a en b genoemde bepalingen mogen worden gehandhaafd.
2.4. Op de gronden met de bestemming "Sport" is sinds 1962 een voetbalvereniging gevestigd. De raad heeft bij het toekennen van de bestemming de bestaande, feitelijke situatie als uitgangspunt genomen. Daarbij is beoogd om ten aanzien van sportvelden binnen de gemeente te voorzien in een uniforme regeling.
Vergeleken met het voorheen geldende planologische regime voor de betreffende gronden, brengt het plan geen grootschalige veranderingen met zich wat betreft de bouwmogelijkheden. In het voorheen geldende plan mochten hoofdgebouwen weliswaar alleen worden gebouwd in de daartoe aangewezen bebouwingszone, maar buiten de bebouwingszone waren gebouwen van beperkte omvang toegestaan, waarbij geen maximum aan toegelaten m² was bepaald. In dit plan mag niet meer dan 5% van de totale oppervlakte van de gronden worden bebouwd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat inmiddels 2.184 m² van de gronden is bebouwd en dat er, gelet op het maximaal toegestane bebouwingspercentage, nog ruimte is voor 196 m² aan gebouwen. Anders dan [appellant] stelt, valt, gelet op het voorgaande, niet in te zien dat het plan ter plaatse voorziet in een dusdanige verruiming van de bouwmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende plan dat dit tot een ernstige verslechtering van zijn woon- en leefklimaat leidt. Evenmin bestaat er aanleiding voor het oordeel dat uitbreiding van de op de gronden aanwezige tribune zal leiden tot een ernstige verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant].
Wat betreft de lichtmasten is van belang dat deze in het voorheen geldende plan zowel binnen als buiten een bebouwingszone mochten worden opgericht. Weliswaar gold daarbij een maximale bouwhoogte van 10 m, maar bestaande afwijkingen mochten, gelet op het bepaalde in artikel 10, zesde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het voorheen geldende plan, worden gehandhaafd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in dit plan een maximale bouwhoogte van 20 m voor lichtmasten is opgenomen, omdat ter plaatse reeds vóór de vaststelling van het voorheen geldende plan lichtmasten aanwezig waren met een bouwhoogte van 19 m. De maximale hoogte is afgerond en daarbij is tevens bepaald dat lichtmasten slechts mogen worden opgericht in de daartoe aangewezen zones. Niet weersproken is dat hiermee de bestaande, legale situatie planologisch is vastgelegd. Nu het in zoverre een bestaande, legale situatie betreft, die door de raad in beginsel dient te worden gerespecteerd, is de Afdeling van oordeel dat het door [appellant] gestelde dat lichtmasten ten onrechte op een afstand van minder dan 50 m tot de perceelsgrens van zijn woning kunnen worden opgericht, niet in de weg kan staan aan het als zodanig bestemmen van de legaal bestaande situatie.
Het betoog faalt.
2.5. Over het betoog dat bij de bestemming "Sport" ten onrechte horeca categorie I is toegestaan, is van belang dat uit het bepaalde in artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder c, van de planregels volgt dat ook andere vormen van horeca dan alleen een kantine mogelijk zijn. Gelet op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, sub b, van de voorschriften van het voorheen geldende plan, voorziet het plan in zoverre in een verruiming ten opzichte van het voorheen geldende plan. Nu uit artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder c, van de planregels volgt dat horeca categorie 1 uitsluitend mogelijk is als dat behoort bij de bestemming "Sport" en het daaraan ondergeschikt is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre tot een dusdanige verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant] zal leiden dat de raad hieraan een doorslaggevend belang had moeten toekennen. Het betoog faalt.
3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
288-662.