201307703/1/R1.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Posterholt, gemeente Roerdalen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Roerdalen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Jongerenontmoetingsplaats/Schuilgelegenheid Posterholt" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.A.A. Thijssen, werkzaam bij Tonnaer Adviseurs in Omgevingsrecht, en de raad, vertegenwoordigd door P.J.C. Planje, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een mogelijkheid voor een jongerenontmoetingsplaats/schuilgelegenheid voor recreanten net buiten de kern Posterholt.
3. [appellant] woont op korte afstand van het plangebied en kan zich niet verenigen met het plan. Hij betoogt dat geen behoefte bestaat aan de te realiseren voorziening omdat voor recreanten voldoende horeca-aanbod in Posterholt aanwezig is.
Voorts voert [appellant] aan dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid. Hij voert hiertoe aan dat de gronden met de bestemming "Recreatie-Dagrecreatie" blijkens de planregels bedoeld zijn voor een jongerenontmoetingsplaats/schuilgelegenheid voor kortstondig recreatief verblijf, maar dat de genoemde begrippen in de planregels niet zijn omschreven. Dit klemt te meer nu het begrip recreatie volgens hem aanzienlijk ruimer is dan in dit geval blijkens de plantoelichting bedoeld wordt.
Volgens [appellant] heeft verder geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden ten aanzien van de locatiekeuze.
[appellant] betoogt verder dat aan het plan een onvoldoende onderbouwing ten grondslag ligt en dat de raad deze gedurende de beroepsprocedure ten onrechte aangevuld en gewijzigd heeft. Ook vreest hij voor een aantasting van zijn woongenot, in het bijzonder voor geluidhinder, door jongeren voor wie de ontmoetingsplaats met name bedoeld is. Hij betoogt dat ook in de omgeving van het plangebied overlast zal worden ervaren, waaronder in zijn tuin en woning. Ten onrechte is volgens hem geen akoestisch onderzoek uitgevoerd zodat niet geconstateerd kan worden dat geen beperking van zijn woongenot zal plaatsvinden.
3.1. De raad erkent de bestaande overlast van jongeren, maar stelt zich op het standpunt dat de afstand tussen het plangebied en de woning en tuin van [appellant], mede gelet op de geplande uitbreiding van de tussenliggende groenvoorzieningen, voldoende waarborg biedt voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellant]. De jongerenontmoetingsplaats/schuilgelegenheid zal bestaan uit een demontabel halfopen bouwwerk van twee wanden met een dak. Dit bouwwerk wordt zodanig aangebracht dat de geluidverplaatsing richting woningen zo veel mogelijk beperkt wordt. De formulering van de bestemmingsomschrijving in de planregels biedt volgens de raad geen grondslag voor enig misverstand.
3.2. Aan de gronden van het plangebied is de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor:
a. jongerenontmoetingsplaats/schuilgelegenheid en kortstondig recreatief verblijf;
met de daarbij behorende:
b. voorzieningen, zoals verhardingen, zitbanken, afvalbakken, groen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en toegangswegen.
Ingevolge lid 3.2, onder a, sub 3, bedraagt de maximaal bebouwde oppervlakte 16 m2.
3.3. Niet in geschil is dat in Posterholt behoefte bestaat aan een ontmoetingsplaats voor jongeren zodat de hinder die omwonenden thans ervaren wordt beperkt. De raad heeft voorts te kennen gegeven dat hij de beoogde ontmoetingsplaats ook vanuit toeristisch-recreatief oogpunt geschikt acht als slecht-weer-voorziening voor recreanten, gelet op de ligging aan de rand van het buitengebied. Daarmee kan de ontmoetingsplaats tevens in de behoefte van recreanten voorzien. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontmoetingsplaats voorziet in een behoefte. Het betoog faalt.
3.4. Nu het plangebied een oppervlakte van 42 m2 beslaat en het te bebouwen gedeelte daarvan ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels beperkt is tot 16 m2 ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot rechtsonzekerheid, ook al ontbreekt een definitieomschrijving van de in de bestemmingsregels opgenomen begrip recreatie. Voor zover [appellant] vreest voor oneigenlijk gebruik van de gronden overweegt de Afdeling dat dergelijk gebruik niet is toegestaan. Het betoog faalt.
3.5. Over de locatiekeuze overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad stelt in overleg met de betrokken jongerenwerker en de woningcorporatie verschillende locaties te hebben onderzocht. Voor twee locaties gold dat geen private medewerking werd verleend aan de realisatie van de jongerenontmoetingsplaats. Ook was van belang dat de afstand tussen het plangebied en de meest dichtbij gelegen woningen korter zou zijn. De raad acht de gekozen locatie het meest geschikt wegens de ligging op voldoende afstand van percelen van omwonenden, maar tegelijk niet te ver buiten het dorp. Dit standpunt acht de Afdeling niet onredelijk. Het betoog faalt.
3.6. De raad heeft in het verweerschrift erkend dat de afstanden tussen het plangebied en de tuin en de woning van [appellant] van 45 onderscheidenlijk 120 m, die in het besluit worden vermeld, niet juist zijn. Naar het oordeel van de Afdeling kon in het besluit derhalve niet zonder meer worden gesteld dat, mede gelet op deze afstanden, voldoende waarborg bestaat dat geen aantasting van het woon- en leefgenot van [appellant] zal plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit derhalve in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.
Het beroep is gegrond, zodat het besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient te worden vernietigd.
3.7. Gelet op hetgeen de raad in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld, zal de Afdeling hierna bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.8. Niet in geschil is dat jongeren in de huidige situatie op korte afstand van de woning en tuin van [appellant] in meer of mindere mate hinder veroorzaken. Gezien de maximaal toegestane oppervlakte van de schuilgelegenheid van 16 m2 en het feit dat het bouwwerk op ongeveer 80 m van de achtergevel van de woning van [appellant] zal worden gerealiseerd, is de Afdeling van oordeel dat deze afstand zodanig is dat in de woning naar verwachting geen bovenmatige geluidhinder zal ontstaan. De raad heeft hierbij naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen betrekken dat vanuit het oogpunt van geluid in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor een sportveld met verlichting een richtafstand van 50 m tot de gevel van een woning aanvaardbaar wordt geacht. De stelling van [appellant] dat veldsport gecontroleerd en onder toezicht plaatsvindt, acht de Afdeling ontoereikend voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidhinder verbonden aan de in het plan voorziene jongerenontmoetingsplaats vergelijkbaar is met die van een veldsportcomplex met verlichting.
Wat betreft de vrees van [appellant] voor geluidhinder in zijn tuin, overweegt de Afdeling dat het plangebied zich op ongeveer 35 m afstand van de tuin van [appellant] bevindt. Gelet op deze afstand heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat naar verwachting ook in de tuin geen onaanvaardbare geluidhinder zal ontstaan.
Gelet op het voorgaande heeft de raad geen aanleiding hoeven te zien om een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren. Het betoog faalt.
4. Gelet op hetgeen in 3.8 is overwogen ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Roerdalen van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Jongerenontmoetingsplaats/Schuilgelegenheid Posterholt";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Roerdalen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.025,34 (zegge: duizendvijfentwintig euro en vierendertig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Roerdalen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt;
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
418-667.