ECLI:NL:RVS:2014:1490

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
201309158/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging subsidie agrarisch natuurbeheer en terugvordering teveel betaalde subsidie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van gedeputeerde staten van Utrecht tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Het college had op 7 november 2011 een subsidie voor agrarisch natuurbeheer gewijzigd en € 2.043,09 aan teveel betaalde subsidie teruggevorderd van de wederpartij, die in Kamerik woont. De wederpartij had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat gedeeltelijk werd verklaard door het college op 20 juni 2012. De rechtbank Utrecht verklaarde op 22 augustus 2013 het beroep van de wederpartij gegrond en vernietigde het besluit van 7 november 2011, wat leidde tot het hoger beroep van het college.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 maart 2014 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontlenen aan de mededeling in de bijlage bij het besluit van 7 november 2011, dat hij aanspraak had op een jaarvergoeding van € 21.986,73, indien het college de opgegeven oppervlakte niet vóór 15 oktober 2011 corrigeerde. Het college heeft volgens de rechtbank het vertrouwensbeginsel geschonden door de oppervlakte te corrigeren en een deel van de jaarvergoeding terug te vorderen.

Het college betoogde dat de rechtbank miskende dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot het niet terugvorderen van onverschuldigd betaalde bedragen, indien dit in strijd is met Europese regelgeving. De Afdeling oordeelde dat het vertrouwensbeginsel niet kan worden ingeroepen tegen duidelijke bepalingen van het Unierecht. De terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen is verplicht volgens de Europese regelgeving, en de rechtbank had dit niet in acht genomen.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond. Het besluit van 10 oktober 2013, dat ter uitvoering van de vernietigde uitspraak was genomen, werd ook vernietigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201309158/1/A2.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 augustus 2013 in zaak nr. 12/2604 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Kamerik, gemeente Woerden,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2011 heeft het college een aan [wederpartij] voor agrarisch natuurbeheer verleende subsidie gewijzigd en € 2.043,09 aan teveel betaalde subsidie van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 20 juni 2012 heeft het het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk verklaard en voor het overige ongegrond gegrond.
Bij uitspraak van 22 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en dat van 7 november 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft het college het besluit van 20 juni 2012 ingetrokken en het door [wederpartij] tegen het besluit van 7 november 2011 gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend en daarin tevens op het besluit van 10 oktober 2013 gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 14 van de Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (hierna: Verordening 73/2009) zet elke lidstaat een geïntegreerd beheers- en controlesysteem op dat van toepassing is op de in bijlage I vermelde steunregelingen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, omvat het geïntegreerd beheers- en controlesysteem een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, voeren de lidstaten administratieve controles van de steunaanvragen uit om de subsidiabiliteitsvoorwaarden van de steun te verifiëren.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening 73/2009 wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (hierna: Verordening 1122/2009) maken de in artikel 20 van Verordening 73/2009 bedoelde administratieve controles de opsporing van onregelmatigheden, in het bijzonder de automatische opsporing daarvan met behulp van computermiddelen, mogelijk en omvatten kruiscontroles door de in de verzamelaanvraag aangegeven percelen landbouwgrond te vergelijken met de in het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond opgenomen referentiepercelen om na te gaan of de oppervlakten als zodanig voor steun in aanmerking komen.
Ingevolge het tweede lid geven de kruiscontroles voortvloeiende indicaties omtrent onregelmatigheden aanleiding tot een vervolgactie in de vorm van enige andere passende administratieve procedure en, zo nodig, een controle ter plaatse.
Ingevolge artikel 57, derde lid, geldt, onverminderd verlagingen en uitsluitingen overeenkomstig de artikelen 58 en 60, voor aanvragen om steun in het kader van de oppervlaktegebonden steunregelingen, met uitzondering van die voor zetmeelaardappelen en zaaizaad, als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, afdelingen 2 en 5, van Verordening 73/2009, dat, indien voor een gewasgroep de in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, de betrokken steun wordt berekend op basis van de voor die gewasgroep geconstateerde oppervlakte.
Ingevolge artikel 80, eerste lid, betaalt de landbouwer, in geval van een onverschuldigde betaling, het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig het tweede lid berekende rente, terug.
2. Op 16 november 2009 heeft [wederpartij] het college verzocht om subsidieverlening krachtens de SNL voor agrarisch en collectief agrarisch natuurbeheer, alsmede om toeslagrechten voor het uitrijden van ruige stalmest in de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015.
Bij besluit van 1 april 2010 heeft het college de aanvraag gedeeltelijk ingewilligd.
Op 15 mei 2010 heeft [wederpartij] om uitbetaling van de jaarvergoeding voor het beheerjaar 2010 verzocht.
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft het college die vergoeding op € 21.986,73 bepaald. In een bijlage bij dat besluit is toegelicht dat mogelijk nog geometrische correcties worden doorgevoerd, in welk geval [wederpartij] vóór 15 oktober 2011 een nieuw besluit ontvangt.
3. Bij het besluit van 7 november 2011 heeft het college de oppervlakte van de collectief beheerde eenheden gecorrigeerd, voor zover ook de randen zijn meegerekend, die door [wederpartij] individueel worden beheerd en waarvoor hij afzonderlijk subsidie ontvangt.
Aan het besluit van 20 juni 2012 heeft het ten grondslag gelegd dat uit controle met toepassing van het in 2009 in gebruik genomen aangepaste perceelsregister, het Agrarisch Areaal Nederland (AAN), is gebleken dat voor een aantal beheereenheden van een gewijzigde oppervlakte moet worden uitgegaan. Het terug te vorderen bedrag is daarbij daarom gewijzigd op € 1.925,79 vastgesteld.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] aan de mededeling in de bijlage bij het besluit van 7 november 2011 het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij aanspraak op een jaarvergoeding van € 21.986,73 heeft, indien het college de door hem opgegeven oppervlakte niet vóór 15 oktober 2011 corrigeert. Het college heeft dan ook het vertrouwensbeginsel geschonden, door in het besluit van 7 november 2011 de oppervlakte van de beheereenheden te corrigeren en een deel van de jaarvergoeding als onverschuldigd terug te vorderen. Dat het ingevolge het Unierecht daartoe verplicht was, doet daar niet aan af. De financiële gevolgen van het niet nakomen van die verplichting komen voor rekening van het college, aldus de rechtbank.
5. Het college betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat volgens vaste rechtspraak een beroep op het vertrouwensbeginsel er niet toe kan leiden dat in strijd met Europese regelgeving van terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen wordt afgezien.
5.1. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna het Hof) van 20 juni 2013, zaak C-568/11, Agroferm, moet worden afgeleid dat, indien de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen haar grondslag vindt in het Unierecht, aan het vertrouwensbeginsel toepassing moet worden gegeven overeenkomstig de voorschriften van dat recht (overwegingen 47 en 51). Het vertrouwensbeginsel kan niet tegen een duidelijke Unierechtelijke bepaling worden aangevoerd en een daarmee strijdige gedraging van een met de toepassing van het Unierecht belaste nationale autoriteit bij een marktdeelnemer kan geen gewettigd vertrouwen op een met het Unierecht strijdige behandeling wekken, aldus dat arrest (overweging 52).
5.2. Ingevolge artikel 57, derde lid, van Verordening 1122/2009 berekent het college de hoogte van de subsidie op basis van de door hem geconstateerde oppervlakte van de beheereenheden, indien deze kleiner is dan de in de aanvraag opgegeven oppervlakte. Is op basis van de in die aanvraag opgegeven oppervlakte een jaarvergoeding uitbetaald, dan wordt ingevolge artikel 80, eerste lid, van Verordening 1122/2009 het onverschuldigd betaalde deel, inclusief rente, teruggevorderd.
Uit deze bepalingen volgt, op welke wijze de subsidie wordt berekend en dat onverschuldigd betaalde subsidie wordt teruggevorderd. De mededeling in de bijlage bij het besluit van 7 november 2011 kan er, wat daar verder van zij, dan ook niet toe leiden dat de jaarvergoeding in afwijking van artikel 57, derde lid, van Verordening 1122/2009 op basis van de in de aanvraag opgegeven oppervlakte wordt berekend en onverschuldigd betaalde subsidie in strijd met artikel 80, eerste lid, van die verordening niet wordt teruggevorderd, omdat het college de oppervlakte van de beheereenheden niet vóór 15 oktober 2011 heeft gecorrigeerd.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, voor zover de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
7. [wederpartij] heeft betoogd dat het college in het besluit van 20 juni 2012 voor de oppervlaktebepaling ten onrechte van de AAN-referentiepercelen, in plaats van de door de AID in mei en juni 2011 bij fysieke veldinspecties vastgestelde oppervlaktes, is uitgegaan.
7.1. Het AAN is het systeem voor identificatie van landbouwpercelen, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 17 van Verordening 73/2009. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van Verordening EG/1122/2009 controleert het college de door een subsidieontvanger opgegeven oppervlakte van beheereenheden door deze te vergelijken met de in de AAN opgenomen referentiepercelen. Ingevolge het tweede lid kan eventueel een controle ter plaatse, al dan niet door middel van een fysieke veldinspectie, worden gehouden, hetgeen afhankelijk is van door de subsidieontvanger over de juistheid van de vastgestelde subsidiabele oppervlakte aangedragen argumenten.
Dat betekent dat het college bij het bepalen van de oppervlakte van de beheereenheden van [wederpartij] van de AAN-referentiepercelen mocht uitgaan, tenzij hetgeen [wederpartij] heeft aangevoerd aanleiding gaf aan de juistheid van de aldus vastgestelde oppervlakte te twijfelen. Dat de AID in mei en juni 2011 tot een andere oppervlaktebepaling dan het college is gekomen, geeft zodanige twijfel niet, nu het college in het besluit van 10 oktober 2013 heeft uiteengezet en door middel van bijgevoegde luchtfoto’s aannemelijk gemaakt dat de AID ook niet voor subsidie in aanmerking komende oppervlaktes in aanmerking heeft genomen. Voor de oppervlaktebepaling van de beheereenheden van [wederpartij] mocht het college dan ook uitgaan van de AAN-referentiepercelen.
Het betoog faalt.
8. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep ongegrond verklaren. Het besluit van 10 oktober 2013, genomen ter uitvoering van de te vernietigen uitspraak, zal ook worden vernietigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 augustus 2013 in zaak nr. 12/2604;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van 10 oktober 2013.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. R.F.B. van Zutphen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Krokké
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
686.