201309914/2/R1.
Datum uitspraak: 18 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "[locaties] te Sevenum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en de vennootschap onder firma V.O.F. Loonbedrijf gebrs. [partij] (hierna: het loonbedrijf) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 april 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B. Smit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door M.J.M. Bouwmans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het loonbedrijf, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en bijgestaan door mr. C.M.H Cohen, werkzaam bij Accon AVM adviseurs en accountants, ir. W.A. van Aerle en ing. A. van der Vleuten, beiden werkzaam bij M&A Milieuadviesbureau B.V., als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het loonbedrijf heeft de voorzitter verzocht om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Nu [verzoeker] hiervoor geen toestemming heeft gegeven wordt dit verzoek gelet op het bepaalde in artikel 8:86, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, reeds daarom afgewezen.
3. Het bestemmingsplan voorziet in een concentratie van de bedrijfsactiviteiten van het loonbedrijf op de percelen [locaties] op het perceel [locatie 1].
4. Het beroep van [verzoeker] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" wat betreft het perceel [locatie 1]. [verzoeker] betoogt dat ten onrechte is voorzien in een loonbedrijf op een kortere afstand van zijn woning dan de richtafstand die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) voor loonbedrijven wordt aanbevolen. [verzoeker] vreest hierdoor een aantasting van het woon- en leefklimaat op zijn perceel [locatie 2]. Voor zover de raad zich onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek op het standpunt stelt dat een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd op het perceel van [verzoeker], betoogt [verzoeker] dat het akoestisch onderzoek ondeugdelijk is. Hiertoe voert hij onder meer aan dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte niet is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel [locatie 1].
5. De afstand tussen de woning van [verzoeker] op het perceel [locatie 2] en het perceel [locatie 1] bedraagt ongeveer 19 m. De in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand voor een loonbedrijf tot een gevoelig object bedraagt 50 m.
6. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar onder meer de geluidbelasting als gevolg van de voorziene activiteiten op het perceel [locatie 1]. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek industrielawaai" van 18 oktober 2012, uitgevoerd door M&A milieuadviesbureau B.V. (hierna: het akoestisch rapport) en de notitie "aanvulling akoestisch onderzoek [locaties]" van 12 oktober 2012 van M&A milieuadviesbureau B.V. De conclusie van het akoestisch rapport is dat vanuit een akoestisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen het bestemmingsplan.
7. In de plantoelichting staat dat de op- en overslag van grond en bouwstoffen de meest geluidproducerende activiteiten betreffen die op het perceel [locatie 1] zijn voorzien, zodat deze activiteiten in de beoogde bedrijfssituatie van het loonbedrijf reeds daarom alleen op de oostelijke helft van het perceel, zo ver mogelijk van de nabijgelegen woningen, zullen plaatsvinden. Zoals [verzoeker] terecht betoogt staat in het akoestisch rapport dat is uitgegaan van de door het loonbedrijf beoogde bedrijfssituatie, waarbij de meest geluidproducerende activiteiten zo ver mogelijk van de woning van [verzoeker] zullen worden uitgeoefend. Vaststaat dat deze indeling op het perceel [locatie 1] op grond van het bestemmingsplan niet verplicht is en dat het bestemmingsplan ook de mogelijkheid biedt deze activiteiten op andere delen van dat perceel, dichterbij de woning van [verzoeker], uit te oefenen, ook al gaan de thans voorgenomen plannen van het loonbedrijf daar niet van uit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 4 april 2012 in zaak nr. 201004316/1/R1 dient bij een onderzoek naar de geluidbelasting te worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Nu in het akoestisch onderzoek niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre de daarin beschreven invulling kan worden aangemerkt als een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, acht de voorzitter in zoverre niet op voorhand aannemelijk dat de juiste uitgangspunten aan het akoestisch onderzoek ten grondslag zijn gelegd.
8. De voorzitter heeft daarom gerede twijfel of het plan in deze vorm in de hoofdzaak onverkort in stand zal blijven, nu het plan mogelijkheden biedt die verder gaan dan thans is beoogd. Derhalve zal hij de hierna te melden voorlopige voorziening treffen, zodat het plan niet in werking zal treden. De voorzitter is evenwel ook van oordeel dat de belangen van het loonbedrijf die zijn gemoeid bij de inwerkingtreding van het plan, niet onaanzienlijk zijn. Daarom zal de voorzitter bevorderen dat de hoofdzaak in juli 2014 ter zitting zal worden behandeld.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 10 september 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locaties] te Sevenum" wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 1];
II. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2014
523-749.