ECLI:NL:RVS:2014:1503

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
201310898/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang wegens onjuiste aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 12 september 2013 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dit besluit volgde op een overtreding door [appellante], die op onjuiste wijze huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. De bestuursdwang werd uitgevoerd op 9 september 2013, waarbij een doos met afvalstoffen werd verwijderd. Het college stelde dat een deel van de kosten, € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.

[Appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 19 november 2013 ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 maart 2014, waar zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd waren, werd de zaak behandeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat volgens artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht de kosten van bestuursdwang in principe voor rekening van de overtreder komen, tenzij er redenen zijn om hiervan af te wijken. [Appellante] betoogde dat de kosten niet voor haar rekening zouden moeten komen, omdat de afvalstoffen niet op de juiste wijze konden worden aangeboden door een defect aan de ondergrondse restafvalcontainer (ORAC).

De Afdeling oordeelde echter dat de overtreding aan [appellante] kon worden toegerekend, aangezien haar zus de doos met afvalstoffen had aangeboden. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was om de kosten van de bestuursdwang niet voor rekening van [appellante] te laten komen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201310898/1/A4.
Datum uitspraak: 23 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2013 heeft het college zijn beslissing om op 9 september 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door W.G.C. Wijsman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het op 9 september 2013 verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen, die in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: Afvalstoffenverordening) naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de [locatie] te Den Haag ter inzameling is aangeboden.
3. Niet in geschil is dat de zus van [appellante] de doos met huishoudelijke afvalstoffen naast de ORAC ter inzameling heeft aangeboden en dat deze overtreding aan [appellante] kan worden toegerekend.
4. [appellante] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komen, omdat de huishoudelijke afvalstoffen wegens een defect aan de ORAC niet op juiste wijze ter inzameling konden worden aangeboden. Zij heeft ter zitting er nog op gewezen dat haar zus niet wist dat de doos niet naast de ORAC mocht worden gezet, omdat zij de Nederlandse taal niet machtig is.
4.1. Wat dit laatste betreft heeft het college ter zitting toegelicht dat met pictogrammen op de ORAC is weergegeven dat huisvuil daarin moet worden gedeponeerd en niet naast de ORAC mag worden gezet. Verder doet de omstandigheid dat de ORAC, naar [appellante] stelt, defect was er niet aan af dat zij de Afvalstoffenverordening heeft overtreden, doordat de huishoudelijke afvalstoffen naast de ORAC ter inzameling zijn aangeboden. Uit artikel 5:25 van de Awb volgt dat de kosten van deze overtreding in beginsel voor rekening van de overtreder, in dit geval [appellante], behoren te komen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat kostenverhaal achterwege had moeten blijven.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014
262-742.