201305749/1/A4.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2013 in zaak nr. 12/1853 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 op nihil vastgesteld en bepaald dat hij het hem verleende voorschot moet terugbetalen.
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat die behandeling achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, kan Onze Minister een buiten Nederland gevestigd kindercentrum of gastouderbureau met een geregistreerd kindercentrum of geregistreerd gastouderbureau gelijkstellen, door opneming ervan in een door hem bij te houden centraal register.
Ingevolge het tweede lid doet een ouder, indien hij voornemens is, gebruik te maken van een kindercentrum of gastouderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau buiten Nederland, bij Onze Minister een aanvraag om opneming van dat centrum of bureau in het centrale register. Een kindercentrum of gastouderbureau wordt slechts in dat register opgenomen, indien aannemelijk is gemaakt dat de kwaliteit ervan naar aard en naar strekking overeenkomt met de krachtens deze wet gestelde regels.
Ingevolge artikel 52 geschiedt opvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Regeling Wet kinderopvang vermeldt een ouder die voornemens is gebruik te maken van kinderopvang buiten Nederland bij een aanvraag, als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de wet, aan de Minister de volgende gegevens:
a. een opgave van de soort kinderopvangvoorziening,
b. de naam, het adres, de plaats van vestiging en het telefoonnummer van de kinderopvangvoorziening, en
c. de naam, het adres, de plaats van vestiging en het telefoonnummer van de houder.
Ingevolge het tweede lid voegt de ouder, bedoeld in het eerste lid, bij de aanvraag tevens een bewijsstuk, waaruit blijkt dat de kwaliteit van de betreffende kinderopvangvoorziening aan de geldende regels en voorwaarden in het betreffende land voldoet.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, wordt tot een kinderopvangvoorziening, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, in Duitsland gerekend een kindercentrum, waarbij de houder over een geldige exploitatievergunning beschikt.
Ingevolge het tweede lid wordt tot een bewijsstuk, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, gerekend een geldige exploitatievergunning verleend door het Jugendamt.
2. De rechtbank heeft het besluit van 16 maart 2012 vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen daaraan ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat [appellant] ondanks herhaald verzoek geen gegevens heeft overgelegd. Zij heeft de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten, omdat [appellant] geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd en het "Therapiezentrum und Sozialdienste" in Emlichheim, door tussenkomst waarvan de kinderopvang is verzorgd, niet in het centraal register van buitenlandse kinderopvanginstellingen voorkomt en niet over een exploitatievergunning, verleend door het Jugendamt, beschikt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank door dat te doen heeft miskend dat hij erop mocht vertrouwen dat hij over 2009 aanspraak op kinderopvangtoeslag had, aangezien hem deze toeslag over 2008 onder dezelfde omstandigheden ook is toegekend en hij de Belastingdienst/Toeslagen in 2009 gedetailleerd heeft medegedeeld, hoe de kinderopvang werd verzorgd. Voorts stelt hij dat het niet eenvoudig is om te beoordelen of een kindercentrum of gastouderbureau aan de eisen voldoet.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] aan de omstandigheid dat hem, als gesteld, onder vergelijkbare omstandigheden over 2008 kinderopvangtoeslag is toegekend, niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat hem ook over 2009 toeslag zou worden toegekend. Of aanspraak op toeslag bestaat, dient voor ieder jaar zelfstandig te worden beoordeeld. Dat, naar [appellant] stelt, de Belastingdienst/Toeslagen al in 2009 wist, hoe de kinderopvang werd verzorgd en het niet eenvoudig is om te beoordelen of een kindercentrum of gastouderbureau aan de eisen voldoet, doet er verder niet aan af dat hij geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd en het "Therapiezentrum und Sozialdienste" in Emlichheim, door tussenkomst waarvan de kinderopvang is verzorgd, niet in het centraal register van buitenlandse kinderopvanginstellingen voorkomt en niet over een exploitatievergunning, verleend door het Jugendamt, beschikt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, biedt derhalve geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 16 maart 2012 ten onrechte in stand heeft gelaten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
457.