ECLI:NL:RVS:2014:1576

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
201307618/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
  • R. van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dorp Hoog Soeren en de ontvankelijkheid van beroep

Op 30 april 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Dorp Hoog Soeren" dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Apeldoorn was vastgesteld. Appellanten, bewoners van Hoog Soeren, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Raad heeft de zaak behandeld op 19 maart 2014, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd door H. Groeneveld aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat een aantal appellanten geen belanghebbenden zijn, omdat zij op meer dan 100 meter afstand van het bestreden plandeel wonen. Hierdoor werd hun beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De overige appellanten, waaronder [appellant A], [appellant D] en [appellant E], voerden aan dat het bestemmingsplan in strijd is met de geldende beleidskaders en het karakter van het dorp aantast. De raad stelde echter dat het gemeentelijk beleid en het beeldkwaliteitsplan niet in de weg staan aan de voorziene ontwikkelingen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een aantasting van de groenstructuur van Hoog Soeren.

De appellanten betoogden verder dat het besluit is gebaseerd op onjuiste gegevens en dat handhavend optreden had moeten plaatsvinden tegen eerdere illegale bouwwerkzaamheden. De Afdeling oordeelde dat het ontbreken van een verslag van een locatiebezoek niet leidt tot onzorgvuldigheid in de besluitvorming. Ook werd vastgesteld dat de bouw van bijgebouwen binnen de kroonprojectie van bomen niet automatisch leidt tot boomsterfte, en dat de raad in redelijkheid voor de gekozen locaties heeft kunnen kiezen. Uiteindelijk werd het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard.

Uitspraak

201307618/1/R2.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en anderen, allen wonend te Hoog Soeren,
gemeente Apeldoorn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan
"Dorp Hoog Soeren" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en anderen en [persoon A] en [persoon B] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2014, waar [appellant A] en anderen, in de personen van [appellanten], en de raad, vertegenwoordigd door H. Groeneveld, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn ter zitting [persoon A] en [persoon B] gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actualisering van de voorheen geldende bestemmingsplannen voor het dorp Hoog Soeren. Met het plan wordt onder meer beoogd de bouw van twee bijgebouwen in de groenstrook naast het perceel Hoog Soeren 41 mogelijk te maken.
Belanghebbendheid
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
3.1. [23 personen], allen behorend tot [appellant A] en anderen, wonen op afstanden van meer dan 100 meter van het bestreden plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel Hoog Soeren 41. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door hen bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt, zijn deze afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Hierbij betrekt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de ruimtelijke uitstraling van de voorziene ontwikkeling zodanig is dat hun belang desondanks bij het bestreden besluit is betrokken.
Voorts hebben voornoemde appellanten geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [23 personen], allen behorend tot [appellant A] en anderen, geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, geen beroep kunnen instellen. Het beroep, voor zover het door hen is ingesteld, is niet-ontvankelijk. Het beroep is dus alleen ontvankelijk voor zover het is ingediend door [appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]), [appellant C] en [appellante D] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant D]) en [appellant E].
Het beroep inhoudelijk
4. [appellant A], [appellant D] en [appellant E] kunnen zich niet met het plan verenigen. Daartoe voeren zij aan dat het plan in strijd is met de geldende beleidskaders voor Hoog Soeren en dat de op het perceel Hoog Soeren 41 voorziene ontwikkelingen niet verenigbaar zijn met het karakter van het dorp en met het voor Hoog Soeren vastgestelde beeldkwaliteitsplan. In dit verband wijzen [appellant A], [appellant D] en [appellant E] op de in de plantoelichting genoemde kenmerken van Hoog Soeren, waarbinnen de op het perceel Hoog Soeren 41 voorziene ontwikkelingen volgens hen niet passend zijn. De groenstrook naast het perceel Hoog Soeren 41, die een bijzondere waarde heeft die wordt beschermd in het gemeentelijk beleid, wordt ten gevolge van de voorziene ontwikkelingen aangetast, aldus [appellant A], [appellant D] en [appellant E].
4.1. De raad stelt dat het gemeentelijk beleid en het beeldkwaliteitsplan niet aan de op het perceel Hoog Soeren 41 voorziene ontwikkeling in de weg staan.
4.2. In het plan is aan het perceel Hoog Soeren 41 de bestemming "Wonen" toegekend. Aan een deel van het perceel is de aanduiding "erf" toegekend. Aan het bij het perceel Hoog Soeren 41 behorende deel van de groenstrook is de bestemming "Groen" toegekend, behoudens enkele delen van de groenstrook waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend.
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor de bestemming "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, tuin en/of erf en behoud en bescherming van de waardevolle ruimtelijke structuur, cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen en het historisch bebouwingsbeeld.
Ingevolge artikel 13, lid 13.2, voor zover thans van belang, mogen op gronden met de bestemming "Wonen" bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 85 m2 per hoofdgebouw, mits niet meer dan 60% van de kavel (met inbegrip van alle op de kavel aanwezige bebouwing) bebouwd wordt; 20 m2 is in ieder geval toegestaan. Voor bijgebouwen en overkappingen geldt een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 5 meter. De bouw van bijgebouwen en overkappingen is tevens toegestaan ter plaatse van de aanduiding "erf".
Ingevolge artikel 13, lid 13.3, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor de bescherming van de waardevolle ruimtelijke structuur, de cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen en het historische bebouwingsbeeld.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, voor zover thans van belang, zijn de voor de bestemming "Groen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen en voor behoud en bescherming van de waardevolle ruimtelijke structuur, cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen en het historisch bebouwingsbeeld.
4.3. De gronden waarop de voorziene bijgebouwen kunnen worden gerealiseerd, zijn gelegen in het deel van de groenstrook dat deel uitmaakt van het perceel Hoog Soeren 41. Tussen partijen is niet in geschil dat deze groenstrook deel uitmaakt van de waardevolle groenstructuur die kenmerkend is voor Hoog Soeren. De groenstrook waarin de voorziene bijgebouwen zijn gelegen is ruim 16 meter breed en 60 meter diep en heeft een totale oppervlakte van ongeveer 1.000 m2. Van deze oppervlakte kan ongeveer 60 m2 worden benut voor de bouw van bijgebouwen bij het perceel Hoog Soeren 41.
De raad heeft onweersproken gesteld dat maar ongeveer 6% van de groenstrook mag worden benut voor de bouw van bijgebouwen bij het perceel Hoog Soeren 41 en de rest van de groenstrook onaangetast blijft. Voorts heeft de raad ter plaatse bezien welke locaties het meest geschikt zijn voor de bouw van bijgebouwen, om te voorkomen dat de waardevolle groenstructuur wordt aangetast. Verder heeft de raad gewezen op het gelijktijdig met het plan vastgestelde beeldkwaliteitsplan, waarin eisen worden gesteld aan de vormgeving van bijgebouwen in de groenstrook en waarmee wordt zorggedragen voor het behoud van de bijzondere kwaliteiten van Hoog Soeren. Op grond hiervan heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat niet behoeft te worden gevreesd voor precedentwerking, nu initiatieven voor vergelijkbare ontwikkelingen als in het plan mogelijk gemaakt, van geval tot geval zullen worden beoordeeld.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet voorziet in een aantasting van de groenstructuur van Hoog Soeren en dat het gemeentelijk beleid en het beeldkwaliteitsplan voor Hoog Soeren niet in de weg staan aan de in het plan voorziene ontwikkelingen.
Het betoog faalt.
5. [appellant A], [appellant D] en [appellant E] betogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op onjuiste gegevens. Volgens hen is ten onrechte geen verslag opgemaakt van het locatiebezoek dat twee ambtenaren van de gemeente aan het perceel Hoog Soeren 41 hebben gebracht. In dit verband wijzen zij erop dat in strijd met het op dat moment geldende bestemmingsplan in de groenstrook zonder omgevingsvergunning een boom was gekapt, dat twee hokken voor houtopslag waren gebouwd en dat geel zand was opgebracht. Het gemeentebestuur had daartegen handhavend moeten optreden en geen mogelijkheden voor de bouw van een garage en tuinhuisje in het plan moeten opnemen, aldus [appellant A], [appellant D] en [appellant E].
5.1. Vast staat dat door gemeenteambtenaren ter voorbereiding van de reactie op de zienswijze een locatiebezoek is afgelegd ter plaatse van het perceel Hoog Soeren 41 en dat deze ter plaatse opgedane kennis is betrokken bij de voorbereiding van het plan. Dat van dit locatiebezoek geen zelfstandig verslag is opgemaakt, maakt deze voorbereiding niet onzorgvuldig.
Ten aanzien van het betoog van [appellant A], [appellant D] en [appellant E] dat het gemeentebestuur handhavend had moeten optreden tegen het zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunningen verrichten van werkzaamheden en oprichten van bouwwerken, wat daar ook van zij, wordt overwogen dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat het plan ten onrechte in deze vorm is vastgesteld. Het handhaven van voorschriften van het voorheen geldende plan kan in een procedure over de vaststelling van een plan niet aan de orde komen, nu de vraag of handhavend had moeten worden opgetreden geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van een plan. De omstandigheid dat in het verleden zonder omgevingsvergunning werkzaamheden zijn verricht en bouwwerken zijn opgericht, wat daar ook van zij, kan voorts niet leiden tot het oordeel dat de raad in het plan niet in zoverre in redelijkheid mogelijkheden voor de bouw van een garage en tuinhuisje in het plan had kunnen opnemen.
De betogen falen.
6. Verder stellen [appellant A], [appellant D] en [appellant E] dat de bouw van de voorziene garage en het tuinhuisje tot gevolg kan hebben dat verschillende bomen in de groenstrook zullen worden aangetast. De voorgenomen bouwlocaties zijn gelegen binnen de contouren van de kroonprojecties van verschillende bomen in de groenstrook, waardoor verstikking van de boomwortels zal optreden, aldus [appellant A], [appellant D] en [appellant E]. Hiertoe wijzen zij erop dat het wortelstelsel van een boom even groot is als de kruin van die boom. Dit zal volgens hen tot de dood van die bomen en tot een verdere aantasting van de groenstrook leiden.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant A], [appellant D] en [appellant E] uitgaan van een onjuiste kroonprojectie en dat bouwactiviteiten binnen de kroonprojectie niet zonder meer tot gevolg hebben dat de bomen zullen sterven.
6.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.23, van de planregels wordt onder bijzondere boom verstaan een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijzondere boom", naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen.
Ingevolge lid 20.2 dient ter plaatse van de aanduiding "bijzondere boom" de afstand van bebouwing tot het hart van de als zodanig aangewezen boom tenminste 10 meter te bedragen.
Ingevolge lid 20.3 kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 20.2 bepaalde ten behoeve van het verkleinen van de genoemde afstand tot ten minste 5 meter uit het hart van de boom, mits dit geen wezenlijke negatieve gevolgen heeft voor de boom.
6.3. In de groenstrook naast het perceel Hoog Soeren 41 zijn verschillende bomen en andere soorten begroeiing aanwezig. Op de door [appellant A], [appellant D] en [appellant E] overlegde afbeelding van de kroonprojecties van de in de groenstrook aanwezige bomen is te zien dat de voorziene bijgebouwen op het perceel Hoog Soeren 41 binnen de kroonprojectie van verschillende bomen kunnen worden opgericht.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen niet hoeft te worden gevreesd voor boomsterfte. Daartoe wordt overwogen dat bij het bepalen van de kroonprojectie door [appellant A], [appellant D] en [appellant E] van de in de groenstrook aanwezige bomen geen rekening is gehouden met de lagere begroeiing in de groenstrook. Derhalve ligt slechts een beperkt deel van de beoogde bouwlocaties voor de voorziene bijgebouwen binnen de kroonprojectie van de aanwezige bomen. Voorts wordt daartoe overwogen dat [appellant A], [appellant D] en [appellant E] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het oprichten van bouwwerken binnen de kroonprojectie van een boom tot gevolg heeft dat de desbetreffende boom zal sterven. Hierbij wordt betrokken dat bij bijzondere bomen, die ingevolge artikel 20 van de planregels een bijzondere bescherming genieten, tot op een afstand van 5 meter van de stam kan worden gebouwd. De raad heeft onweersproken gesteld dat bijzondere bomen in de zin van de planregels beduidend groter zijn dan de bomen die in de groenstrook aanwezig zijn en dat in dat laatste geval een afwijking van de minimumafstand van 5 meter is gerechtvaardigd.
Het betoog faalt.
7. Tot slot voeren [appellant A], [appellant D] en [appellant E] aan dat de voorziene garage ook op een andere locatie op het perceel Hoog Soeren 41 kan worden gerealiseerd. Zij wijzen er in dit verband op dat het perceel Hoog Soeren 41 voldoende ruimte biedt om elders op dat perceel een garage te kunnen realiseren.
7.1. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden betrokken. Zoals hiervoor is overwogen zijn de locaties waarop de voorziene bijgebouwen mogen worden gerealiseerd, zo gekozen dat de minste kans bestaat op aantasting van de groenstrook. Voorts is toegelicht dat op één van deze locaties reeds een bijgebouw aanwezig was. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid voor deze locaties kunnen kiezen.
Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [23 personen];
II. verklaart het beroep voor zover ontvankelijk ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
579-726.