ECLI:NL:RVS:2014:1595

Raad van State

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
201400622/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan gemeente Lopik met betrekking tot agrarische bouwpercelen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 april 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoekers A en B, beiden wonend te Lopikerkapel, en de raad van de gemeente Lopik. Het verzoek betreft de schorsing van het bestemmingsplan 'Naast [locatie 1]', dat op 26 november 2013 door de raad is vastgesteld. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat het plan zou voorzien in de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf, wat volgens hen in strijd is met provinciaal beleid.

De voorzitter heeft het verzoek op 7 april 2014 ter zitting behandeld. Verzoekers stelden dat het plan onvoldoende rekening houdt met de milieugevolgen, zoals geluidshinder door een toename van verkeersbewegingen. De voorzitter oordeelde dat het nadere advies van de Agrarische beoordelingscommissie voldoende inzicht biedt in de keuze voor de locatie van de nieuwe ligboxenstal, maar dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het plan niet in strijd is met de Provinciale Verordening Ruimte (PRV).

De voorzitter concludeerde dat er twijfels bestaan over de rechtmatigheid van het besluit en dat de belangen van verzoekers in gevaar kunnen komen door de inwerkingtreding van het plan. Daarom heeft de voorzitter besloten om het besluit van de raad van de gemeente Lopik te schorsen en de raad te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers, alsook het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij bestemmingsplannen die agrarische ontwikkelingen mogelijk maken, vooral in relatie tot provinciaal beleid en de gevolgen voor omwonenden.

Uitspraak

201400622/2/R2.
Datum uitspraak: 22 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoeker A] en verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: verzoeker]), beiden wonend te Lopikerkapel, gemeente Lopik,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Lopik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Naast [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft verzoeker] beroep ingesteld.
verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 april 2014, waar verzoeker], bijgestaan door mr. J. Zwiers, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.E. Broeke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de maatschap [maatschap], vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, en vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de vergroting van het bestaande agrarische bouwvlak dat is toegekend aan het ongenummerde perceel dat ligt naast de woning van verzoeker] aan de [locatie 1]. Dat ongenummerde perceel is eigendom van [maatschap], die voornemens is daar een nieuwe ligboxenstal te bouwen voor zijn veehouderij, die is gevestigd aan de [locatie 2]. In de huidige situatie zijn op het ongenummerde perceel reeds agrarische gebouwen en bebouwing aanwezig, waaronder een voormalige jongveestal die in de toekomst als berging zal worden gebruikt.
3. Het verzoek om een voorlopige voorziening is gericht op schorsing van het plandeel dat betrekking heeft op het ongenummerde perceel, teneinde te voorkomen dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe ligboxenstal kan worden verleend. Aan het verzoek heeft verzoeker] ten grondslag gelegd dat provinciaal beleid nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf niet toestaat en het plan ten onrechte daarin voorziet. Tevens is volgens verzoeker] onvoldoende onderzoek gedaan naar de milieugevolgen van het plan, in het bijzonder de mogelijke geluidhinder in verband met een toename van het aantal verkeersbewegingen. Ook is niet voldoende gemotiveerd waarom er niet voor is gekozen om de gewenste ligboxenstal te realiseren op het andere perceel van [maatschap] aan de [locatie 2], aldus verzoeker].
4. Naar het oordeel van de voorzitter is met het nadere advies van de Agrarische beoordelingscommissie van 2 april 2013, dat is opgesteld naar aanleiding van de zienswijze van verzoeker], voldoende inzichtelijk gemaakt waarom is gekozen om de nieuwe ligboxenstal te bouwen op het ongenummerde perceel naast de woning van verzoeker] en niet op de zogenoemde 'huiskavel' van [maatschap] aan de [locatie 2]. De voorzitter ziet vooralsnog geen aanleiding om de bedrijfseconomische noodzaak die ten grondslag ligt aan die keuze in te twijfel te trekken. Voorts kan die bedrijfseconomische noodzaak de gemaakte keuze in het bestreden besluit dragen.
5. Met betrekking tot de vraag of het plan in strijd met provinciaal beleid de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf mogelijk maakt, overweegt de voorzitter als volgt.
Ingevolge artikel 4.13, tweede lid, van de 'Provinciale Verordening Ruimte' (hierna: de PRV), vastgesteld in 2013 door provinciale staten van de provincie Utrecht, voor zover hier van belang, bevat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels die voorzien in nieuwe agrarische bouwpercelen. In artikel 1.1, tweede lid, van de PRV wordt onder 'agrarisch bouwperceel' verstaan: "een aaneengesloten terrein, waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, bedrijfs-woning(en) met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd". Het ongenummerde perceel naast de woning van verzoeker] had in het voorheen geldende bestemmingsplan reeds een agrarisch bouwvlak en in zoverre is sprake van een bestaand bouwvlak. Maar anders dan de raad betoogt, sluit naar het voorlopige oordeel van de voorzitter de omstandigheid dat het in dit geval het een bestaand bouwvlak betreft niet uit dat het tevens een nieuw bouwvlak kan zijn als bedoeld in het provinciale beleid. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat in het voorheen geldende plan een koppelingsteken was opgenomen tussen het ongenummerde perceel en het perceel aan de [locatie 2]. Als gevolg van dat koppelingsteken moesten de agrarische bouwvlakken op deze beide percelen wat betreft de bebouwingsmogelijkheden als één bouwvlak worden aangemerkt. Als gevolg van het vervallen van dat koppelteken in het voorliggende plan, is in juridisch-planologisch opzicht geen sprake meer van één aangesloten bouwvlak, maar van twee bouwvlakken. Het plan voorziet derhalve niet feitelijk, maar wel juridisch gezien in één nieuw bouwvlak. Het feit dat beide percelen onderdeel blijven uitmaken van de bedrijfsvoering van dezelfde onderneming - de maatschap van [maatschap] - maakt dat niet anders.
Gezien het voorgaande heeft de raad vooralsnog onvoldoende gemotiveerd waarom het voorliggende plan niet in strijd is met de PRV.
6. Ten aanzien van de gestelde geluidhinder, is in de plantoelichting vermeld dat de in- en uitrit naar het ongenummerde perceel zal worden verlegd naar de oostelijke kant van het perceel om de geluidsoverlast van verkeersbewegingen - de bevoorrading van de ligboxenstal - te voorkomen. Hierbij wijst verzoeker] er terecht op dat het plan niet ertoe verplicht de bestaande in- en uitrit, die in de huidige situatie naast de woning van verzoeker] ligt aan de westelijke zijde van het ongenummerde perceel, te verplaatsen naar de oostelijke zijde van het perceel.
Voorts is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende duidelijk geworden of als gevolg van het voorliggende plan een toename van het aantal verkeersbewegingen wordt verwacht en zo ja, hoe groot die toename is ten opzichte van het aantal verkeersbewegingen dat in de huidige situatie plaatsvindt ten behoeve van de bestaande agrarische activiteiten op en rondom het ongenummerde perceel. De vermelding in de plantoelichting dat als gevolg van het plan het aantal transportbewegingen tussen beide percelen van [maatschap] zullen afnemen acht de voorzitter op voorhand aannemelijk, maar dit biedt op zichzelf onvoldoende inzicht in het totale aantal verkeersbewegingen.
Vooralsnog heeft de raad onvoldoende inzichtelijk gemaakt of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor verzoeker] is gewaarborgd. Ten overvloede wijst de voorzitter erop dat een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet onaanvaardbaar hoeft te zijn.
7. Gezien het voorgaande betwijfelt de voorzitter of het bestreden besluit in de bodemprocedure door de Afdeling in stand zal worden gelaten. Nu ter zitting is meegedeeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe ligboxenstal zal worden aangevraagd, kan inwerkingtreding van het plan tot onomkeerbare gevolgen leiden. Gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
8. De raad dient ten aanzien van verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Lopik van 26 november 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Naast [locatie 1]";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Lopik tot vergoeding van bij verzoeker A] en verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Lopik aan verzoeker A] en verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2014
571.