ECLI:NL:RVS:2014:16

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
201211468/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tegemoetkoming in planschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 november 2012, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond ongegrond werd verklaard. Het college had op 22 augustus 2011 een verzoek van [verzoeker] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Na bezwaar van [verzoeker] werd dit besluit op 16 januari 2012 herzien en werd hem alsnog een tegemoetkoming van € 7.500,00 toegekend. [appellante] stelde hiertegen beroep in, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet-ontvankelijk was omdat het buiten de termijn was ingediend. [appellante] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 september 2013 behandeld. Tijdens deze zitting werd het standpunt van [verzoeker] besproken, die aanvoerde dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat het buiten de beroepstermijn was ingediend. De Afdeling overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint te lopen op de dag na de bekendmaking van het besluit. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de beroepstermijn voor [appellante] was ingegaan op 24 maart 2012, waardoor het beroep tijdig was ingediend.

Daarnaast werd het betoog van [appellante] besproken dat de rechtbank had miskend dat de planologische verandering voor [verzoeker] niet voorzienbaar was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat [verzoeker] niet kon worden tegengeworpen dat hij ten tijde van de koop van zijn woning niet op de hoogte was van de nieuwbouwplannen, aangezien deze niet op de gebruikelijke wijze waren gepubliceerd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201211468/1/A2.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, waarvan de vennoten zijn de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Sveno Participatie B.V., gevestigd te Sittard, en PMH I B.V., gevestigd te ’s Hertogenbosch,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 november 2012 in zaak nr. 12/543 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2011 heeft het college een verzoek van [verzoeker] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2012 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 22 augustus 2011 herzien en aan [verzoeker] alsnog een tegemoetkoming in planschade ten bedrage van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, toegekend.
Bij uitspraak van 7 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college en [verzoeker] hebben ieder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.J. Lenders, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. [verzoeker] betoogt in zijn verweerschrift dat het beroep van [appellante] bij de rechtbank tegen het besluit van 16 januari 2012 buiten de beroepstermijn is ingesteld en daarom niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
1.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift 6 weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Artikel 6.4a luidde ten tijde van belang als volgt:
"1. Voor zover schade die op grond van de artikelen 6.1 tot en met 6.3 voor tegemoetkoming in aanmerking zou komen, haar grondslag vindt in een besluit op een verzoek om ten behoeve van de verwezenlijking van een project bepalingen in een bestemmingsplan, een daaraan voorafgaand projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, daaronder begrepen, op te nemen of te wijzigen dan wel om ontheffing te verlenen, anders dan bedoeld in artikel 6.8 of 6.9, kunnen burgemeester en wethouders met de verzoeker overeenkomen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt.
2. De verzoeker die een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft gesloten, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 terzake van de vaststelling van het bestemmingsplan, van het nemen van het projectbesluit of het besluit, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, dan wel van de verlening van de ontheffing waarom hij heeft verzocht."
1.2. Bij besluit van 24 januari 2007 heeft het college aan [appellante] vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend van het bestemmingsplan "Kern Maasniel" voor de bouw van 17 appartementen en een commerciële ruimte op het perceel Raadhuisstraat 25 te Maasniel. Op 28 september 2006 is de gemeente met [appellante] overeengekomen dat door het college toe te kennen vergoedingen voor planschade ten gevolge van de vrijstelling voor rekening van [appellante] komen. Het college heeft het besluit van 16 januari 2012 gebaseerd op een door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opgesteld advies van januari 2011, waarin is vermeld dat [verzoeker] ten gevolge van de vrijstelling planschade lijdt of zal lijden ten bedrage van € 7.500,00.
1.3. Het besluit van 16 januari 2012 is bij brief van 26 januari 2012 aan [verzoeker] en bij brief van 23 maart 2012 aan [appellante] gezonden. Nu bij dat besluit met de vaststelling van de hoogte van de aan [verzoeker] toe te kennen planschadevergoeding tevens de omvang van de uit voormelde overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting is bepaald, is dit besluit mede tot [appellante] gericht. Dit betekent dat [appellante] een belanghebbende is als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de beroepstermijn voor [appellante] is ingegaan op 24 maart 2012 en dat, nu het door [appellante] ingediende beroepschrift op 19 april 2012 bij de rechtbank is ingekomen, het beroep tijdig is ingesteld.
Het betoog faalt.
2. Het betoog van [appellante] dat het door [verzoeker] bij faxbericht van 21 oktober 2011 gemaakte bezwaar buiten de termijn is ingediend en daarom ten onrechte niet niet-ontvankelijk is verklaard, faalt.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het besluit van 22 augustus 2011 eerst door toezending bij brief van 18 oktober 2011 aan de gemachtigde van [verzoeker] op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. De eerdere toezending van dat besluit bij brief van 29 augustus 2011 aan [verzoeker] zelf was niet een dergelijke bekendmaking, nu het college op de hoogte was van het optreden van de gemachtigde voor [verzoeker].
3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat de planologische verandering voor [verzoeker] niet voorzienbaar was, heeft miskend dat het besluit van het college van 14 juni 2005 om in principe mee te werken aan nieuwbouw in de Raadhuisstraat in 2005 op een openbare besluitenlijst op de website van de gemeente is geplaatst. Volgens [appellante] kon [verzoeker] daarom ten tijde van de koop van zijn woning in 2006 op de hoogte zijn van de nieuwbouwplannen.
3.1. [verzoeker] heeft op 24 april 2006 gekocht en op 31 juli 2006 de eigendom verworven van het perceel met woning plaatselijk bekend [locatie] te Maasniel. Het college heeft bij besluit van 24 januari 2007 krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) aan [appellante] vrijstelling verleend ter realisatie van 17 appartementen en commerciële ruimten op het perceel plaatselijk bekend Raadhuisstraat 25 te Maasniel.
Ter zitting is van de zijde van het college meegedeeld dat het in 2005 niet gebruikelijk was besluiten op de website van de gemeente te publiceren. Toentertijd was het huis-aan-huisblad de Trompetter aangewezen voor de publicatie van besluiten, aldus het college. Niet in geschil is dat voormelde openbare besluitenlijst in 2005 alleen op de website van de gemeente is geplaatst en niet tevens in de Trompetter is gepubliceerd. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat [verzoeker] niet kan worden tegengeworpen dat hij ten tijde van de koop van zijn woning op grond van de openbare besluitenlijst de nieuwbouw op perceel Raadhuisstraat 25 kon voorzien.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met gedeeltelijke verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
507.