201305702/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 mei 2013 in zaak nr. 12/2464 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2012 heeft de Belastingdienst uitstel van betaling verleend aan [appellante] en een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende een afbetaling van € 287,00 per maand.
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de betalingsregeling gewijzigd, in die dat [appellante] € 175,00 per maand dient af te lossen.
Bij uitspraak van 16 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2014, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
Ingevolge het vierde lid kan het bestuursorgaan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.
Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 31 worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir stelt de Belastingdienst de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40,00, mits hij voldoet aan door de Belastingdienst nader te stellen voorwaarden.
Ingevolge het derde lid eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40,00 niet toelaat, kan de Belastingdienst, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 verlangen.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, voor zover thans van belang, wordt onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, verstaan het gezamenlijk bedrag van een aantal in dat lid opgesomde inkomsten, verminderd met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven.
De Belastingdienst voert voor de toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het beleid neergelegd in de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad).
Volgens artikel 79.7 van de Leidraad is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen, in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door de Belastingdienst aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. De eerste termijn moet zijn voldaan op de vervaldag van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.
Volgens artikel 79.8 kan de Belastingdienst een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling. De artikelen 11, 12 en 13 van de regeling zijn hierbij van overeenkomstige toepassing. Als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling, zal de Belastingdienst het verzoek om een andere betalingsregeling afwijzen.
2. De Belastingdienst heeft van [appellante] te veel betaalde voorschotten huurtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2011 teruggevorderd. [appellante] heeft de dienst verzocht om een betalingsregeling voor haar toeslagschuld. Bij besluit van 23 januari 2012 heeft de Belastingdienst een betalingsregeling vastgesteld, die inhoudt dat [appellante] € 287,00 per maand dient te betalen. [appellante] heeft in bezwaar gesteld dat bedrag niet te kunnen betalen. Bij besluit van 22 mei 2012 heeft de Belastingdienst de betalingsregeling gewijzigd, omdat bij die regeling ten onrechte ook de inkomstenbelastingschuld is betrokken. De dienst heeft het nieuwe aflossingsbedrag voor de toeslagschuld vastgesteld op € 175,00 per maand.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu de door de Belastingdienst vastgestelde betalingscapaciteit toereikend is om de terugvorderingen via de aangeboden betalingsregeling van € 175,00 per maand binnen een periode van 24 maanden te voldoen, de dienst terecht geen andere betalingsregeling met een lager maandbedrag heeft toegestaan. [appellante] stelt dat zij niet € 175,00 per maand kan aflossen, omdat de Belastingdienst voor een andere belastingschuld beslag op haar inkomen heeft gelegd tot de beslagvrije voet van € 1.247,00.
3.1. De Belastingdienst heeft in het besluit van 22 mei 2012 toegelicht op welke wijze een betalingscapaciteit wordt berekend en de berekening van de betalingscapaciteit van [appellante] weergegeven. De Belastingdienst heeft de betalingscapaciteit, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, in overeenstemming met de onder 1 vermelde regelingen berekend. [appellante] heeft ook in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen de uitgevoerde berekening. Gezien de berekende betalingscapaciteit van [appellante] van € 489,00 per maand, heeft de Belastingdienst in voormeld besluit terecht geconcludeerd dat die betalingscapaciteit voldoende is om de totale toeslagschuld binnen een periode van 24 maanden via een betalingsregeling van € 175,00 per maand te voldoen. De door [appellante], ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet € 175,00 per maand kan betalen, overgelegde brief van de Belastingdienst van 14 juni 2013 leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die brief [appellante] alleen is meegedeeld dat de beslagvrije voet gewijzigd vastgesteld is op € 1.247,00 per maand. Voorts heeft zij haar stelling dat de Belastingdienst voor een andere belastingschuld op haar inkomen beslag heeft gelegd tot die beslagvrije voet, ter zitting niet gehandhaafd. Verder heeft [appellante] ter zitting gesteld dat zij gezien de hoogte van haar maandelijks inkomen door een aflossingsbedrag van € 175,00 per maand onder de beslagvrije voet uitkomt. Zij heeft die stelling echter niet met stukken gestaafd. Indien haar inkomen of haar situatie anderszins is gewijzigd, kan [appellante] zich tot de Belastingdienst wenden met een verzoek om de betalingsregeling te herzien. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst terecht geen andere betalingsregeling met een lager maandbedrag heeft toegestaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
609.