ECLI:NL:RVS:2014:1618

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
201301061/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • N. Verheij
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer in Limburg

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 17 december 2012 een eerder besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg vernietigde. Het college had op 5 augustus 2011 de aanvraag van [appellant] voor subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het bezwaar van [appellant] ongegrond had verklaard en dat de afwijzing van het betaalverzoek voor subsidie over 2010 niet correct was. Het college had in januari 2012 het bezwaar van [appellant] afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat dit besluit voor een deel vernietigd moest worden.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak opnieuw beoordeeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de afwijzing van het betaalverzoek ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van 25 januari 2012 gegrond. Het college had in april 2013 het eerdere besluit herzien en alsnog subsidie verleend voor beheereenheid 1, maar de Afdeling oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat [appellant] voor het jaar 2010 geen betaalverzoek had ingediend. De Afdeling verklaarde het beroep tegen het besluit van 2 april 2013 ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om tijdig en correct een aanvraag in te dienen, en dat een telefonische aanvraag niet kan worden aangemerkt als een formele aanvraag. De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen recht op subsidie was voor het jaar 2010, omdat er geen geldig betaalverzoek was ingediend. De kosten voor de procedure worden vergoed aan [appellant].

Uitspraak

201301061/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 december 2012 in zaak nr. 12/434 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij brief van 5 augustus 2011 heeft het college de aanvraag van [appellant] om subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer op grond van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Limburg (hierna: SNL) alsnog geheel afgewezen en tevens het betaalverzoek over 2010 voor die subsidie afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 januari 2012 vernietigd voor zover het de afwijzing van het betaalverzoek voor subsidie over het subsidiejaar 2010 betreft, en het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 25 januari 2012. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college het besluit van 25 januari 2012 herzien in die zin dat het bezwaar van [appellant] voor zover het betrekking heeft op de afgewezen aanvraag om subsidie alsnog gegrond is verklaard, het besluit van 5 augustus 2011 voor dat deel herroepen en alsnog subsidie verleend voor beheereenheid 1.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector, mag een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen.
Ingevolge het tweede lid wordt de verzamelaanvraag ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum, die niet later is dan 15 mei.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, wordt een aanvraag, die meer dan 25 kalenderdagen te laat wordt ingediend, afgewezen.
Ingevolge het tweede lid worden wijzigingen in een verzamelaanvraag slechts aanvaard tot en met deze uiterste datum voor een te late indiening van een verzamelaanvraag. Indien die datum evenwel niet later is dan de in artikel 14, tweede lid, bepaalde uiterste datum, worden wijzigingen van een verzamelaanvraag niet meer aanvaard na de in artikel 14, tweede lid, bepaalde uiterste datum.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (hierna: Verordening EG/1975/2006), zoals die hier van toepassing is, kunnen steun- en betalingsaanvragen te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit als zodanig wordt erkend.
Ingevolge artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de SNL worden aanvragen tot subsidieverlening, wijziging of intrekking van een subsidieverlening of subsidievaststelling, ontheffing van subsidieverplichtingen, voorschotverlening of goedkeuring ingediend met gebruikmaking van een daartoe door of vanwege Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier.
2. Op 14 januari 2010 heeft [appellant] om subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer verzocht. Bij besluit van 10 mei 2010 heeft het college, voor zover nog van belang, subsidie verleend voor niet-collectief agrarisch natuurbeheer in de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015, waarbij is vermeld dat het subsidiebedrag jaarlijks wordt vastgesteld en dat [appellant] jaarlijks zelf via de Gecombineerde Opgave om uitbetaling van de subsidie moet vragen.
3. Op 12 mei 2010 heeft [appellant] de Gecombineerde Opgave 2010 elektronisch ingediend. Daarin heeft hij bij de vraag of hij uitbetaling wenst van de subsidie, onderdeel agrarisch natuur- en landschapsbeheer, het vakje ‘nee’ aangekruist.
Bij het besluit van 5 augustus 2011, zoals gehandhaafd bij het besluit van 25 januari 2012, heeft het college het betaalverzoek afgewezen. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat de aanvraag van [appellant] om subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer alsnog wordt afgewezen. Het college heeft de omvang van beheereenheid 1 van 0,51 hectare bijgesteld naar 0,49 hectare, omdat 0,02 hectare niet in de kaartlaag van het Agrarisch Areaal Nederland past. Hierdoor wordt niet meer voldaan aan de minimale oppervlakte van 0,50 hectare die als pakketeis voor de subsidie agrarisch natuurbeheer geldt. Voorts heeft het college de subsidie agrarisch natuurbeheer voor beheereenheid 2 op nihil gesteld, omdat hierop nog andere verplichtingen van toepassing waren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar wat betreft de weigering tot uitbetaling van de subsidie over 2010 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] voor de uitbetaling geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb heeft ingediend, zodat de reactie van het college daarop niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de subsidie agrarisch natuurbeheer voor beheereenheid 1 terecht alsnog heeft geweigerd.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft het college het besluit van 25 januari 2012 herzien in die zin dat alsnog subsidie aan [appellant] is verleend voor beheereenheid 1 en medegedeeld dat de verleende subsidie voor beheereenheid 1 over 2010 niet wordt uitbetaald, omdat niet een daartoe strekkend betaalverzoek is ingediend.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn bezwaar tegen het besluit van 5 augustus 2011 wat betreft de weigering tot uitbetaling van de subsidie over 2010 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.1. In de brief van 5 augustus 2011 is meegedeeld dat het betaalverzoek wordt afgewezen, omdat bij diezelfde brief de aanvraag om subsidie alsnog is afgewezen. Nu bij die brief wordt vastgesteld dat [appellant] geen aanspraak op subsidie heeft, is die brief - los van de vraag of hij daartoe een aanvraag heeft gedaan - op rechtsgevolg gericht en derhalve een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. Gelet op de beslissing van de rechtbank zal de Afdeling de aangevallen uitspraak geheel vernietigen en, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [appellant] tegen het besluit van 25 januari 2012 in zijn geheel beoordelen.
6. Hangende het hoger beroep heeft het college het besluit van 25 januari 2012 door het besluit van 2 april 2013 vervangen en, voor zover dit betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om subsidie voor beheereenheid 1, herzien. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het college zijn subsidieaanvraag voor de periode 2010 tot en met 2015 voor beheereenheid 1 ten onrechte heeft afgewezen, heeft het college aan [appellant] voor die beheereenheid alsnog subsidie overeenkomstig de aanvraag verleend, aangezien inmiddels vaststaat dat beheereenheid 1 groter is dan 0,50 hectare, zodat wordt voldaan aan de minimale oppervlakte van 0,50 hectare die als pakketeis voor het aangevraagde beheerpakket ‘botanisch hooiland’ geldt. Het college is op dat punt aan [appellant] tegemoetgekomen. Daarom zal in dit geval het beroep tegen het besluit van 25 januari 2012 gegrond worden verklaard. Nu dat besluit moet worden geacht met het besluit van 2 april 2013 te zijn vervallen, is er geen reden om het besluit van 25 januari 2012 geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Niet is gebleken dat [appellant] daarbij nog belang heeft.
7. Het besluit van 2 april 2013 is voorts, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege onderwerp van het geding. Gelet op hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is thans alleen nog aan de orde of hij over 2010 een aanvraag om uitbetaling van de subsidie voor beheereenheid 1 heeft gedaan. [appellant] voert in dat verband aan dat het niet lukte om een elektronisch betaalverzoek via de Gecombineerde Opgave in te dienen. Daarop heeft hij op 23 april 2010 telefonisch contact gezocht met de Dienst Regelingen en te kennen gegeven dat hij telefonisch een verzoek om uitbetaling wilde indienen. Hem is medegedeeld dat zijn verzoek was genoteerd en dat hem een papieren formulier voor de Gecombineerde Opgave zou worden toegezonden, zodat hij het betaalverzoek ook nog schriftelijk kon indienen. Die papieren versie van de Gecombineerde Opgave heeft hij echter nooit ontvangen, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat, voor zover al moet worden aangenomen dat hij geen betaalverzoek heeft ingediend, dit op een kennelijke fout berust. Het college kon immers uit zijn telefoongesprek met de Dienst Regelingen weten dat hij beoogde een verzoek om uitbetaling in te dienen. Het college had hem om die reden de mogelijkheid moeten bieden om zijn aanvraag te corrigeren.
7.1. Vaststaat dat in de op 12 mei 2010 voor [appellant] ingediende elektronische Gecombineerde Opgave over 2010 bij de vraag of hij uitbetaling van de subsidie aanvraagt, het vakje "nee" is aangekruist en dat daarmee derhalve geen betalingsverzoek is gedaan. [appellant] betoogt in wezen dat zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waaruit het college had moeten afleiden dat hij desalniettemin beoogde uitbetaling te vragen. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat hij de Dienst Regelingen op 23 april 2010 telefonisch heeft verzocht om uitbetaling van de subsidie. Dit telefonisch verzoek kan, gelet op artikel 4:1 van de Awb en artikel 1.5, eerste lid, van de SNL, echter evenmin worden aangemerkt als betalingsverzoek, nu dit verzoek niet schriftelijk en op een daartoe vastgesteld formulier bij het college is ingediend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens het college concrete of ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan, waaraan hij de gerechtvaardigde verwachting kon ontlenen dat hij met zijn telefonische verzoek tijdig en op de juiste wijze een betalingsverzoek had ingediend.
[appellant] heeft verder aangevoerd dat hij de aangevraagde papieren Gecombineerde Opgave niet heeft ontvangen. Uit de telefoonnotitie van de Dienst Regelingen van 23 april 2010 blijkt dat [appellant] telefonisch contact heeft opgenomen met deze Dienst. Anders dan [appellant] heeft betoogd, blijkt uit deze notitie niet dat een papieren versie van de Gecombineerde Opgave zou worden toegezonden, maar dat hij zelf met het Loket van de Dienst Regelingen contact had moeten opnemen om een papieren formulier aan te vragen. [appellant] heeft dat advies niet opgevolgd. Voor zover hij in de veronderstelling was dat de Dienst Regelingen hem een papieren formulier zou toezenden, had hij, bij het uitblijven daarvan, nogmaals met de Dienst contact kunnen opnemen.
7.2. Voor zover [appellant] betoogt dat er een kennelijke fout was die eenvoudig hersteld had kunnen worden, gaat hij eraan voorbij dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 april 2013 in zaak nr. 201206627/1/A2), de vraag of een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Verordening EG/1975/2006 is gemaakt, gelet op de bewoordingen daarvan, eerst aan de orde is als een betalingsaanvraag is ingediend. Uit het hiervoor in 7.1 overwogene vloeit voort dat geen betalingsaanvraag is ingediend. Voor de beoordeling of zich een kennelijke fout heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Verordening EG/1975/2006, is derhalve in dit geval geen plaats meer.
7.3. De conclusie van het bovenstaande is dat het college terecht, zij het deels op andere gronden, tot de slotsom is gekomen dat [appellant] voor het beheerjaar 2010 voor beheereenheid 1 geen betaalverzoek heeft ingediend en [appellant] voor dat jaar terecht geen subsidie voor die beheereenheid heeft uitbetaald.
7.4. Het beroep tegen het besluit van 2 april 2013 is ongegrond.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 december 2012 in zaak nr. 12/434;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep tegen het besluit van 25 januari 2012, kenmerk 469-9272, gegrond;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 2 april 2013, kenmerk 492-1112, ongegrond;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van totaal € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
18-705.