ECLI:NL:RVS:2014:1620

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
201303067/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huurtoeslag en terugvordering voorschotten door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 21 februari 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de herziening van de huurtoeslag die aan [appellant] was toegekend over het jaar 2010. De Belastingdienst/Toeslagen had op 12 maart 2012 besloten de huurtoeslag definitief vast te stellen op € 1.022,00 en € 674,00 aan te veel betaalde voorschotten terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat het jaarinkomen van [appellant] en zijn medebewoner hoger was dan waar bij de toekenning van het voorschot rekening mee was gehouden.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht [persoon] als medebewoner had aangemerkt, wat van invloed was op de hoogte van de huurtoeslag. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat [persoon] ten onrechte als medebewoner was aangemerkt, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat [persoon] niet tot zijn huishouden behoorde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de juiste procedure had gevolgd en dat de herziening van de huurtoeslag en de terugvordering van de voorschotten gerechtvaardigd waren.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2014.

Uitspraak

201303067/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2013 in zaak nr. 12/3554 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende huurtoeslag over 2010 herzien en definitief vastgesteld op € 1.022,00, en van [appellant] € 674,00 aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: basisregistratie personen, hierna: BRP).
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de BRP niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner verstaan, de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de BRP.
2. Bij besluit van 4 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] een voorschot huurtoeslag van € 1.696,00 over de periode 1 juli tot en met 31 december 2010 toegekend. Daarbij is [persoon] als zijn toeslagpartner aangemerkt.
Bij besluit van 12 maart 2012, gehandhaafd bij besluit van 5 juli 2012, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende huurtoeslag over 2010 definitief vastgesteld op € 1.022,00, en € 674,00 aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd, omdat het jaarinkomen van [appellant] en zijn medebewoner hoger is gebleken dan waar bij de toekenning van het voorschot rekening mee is gehouden. Niet is gebleken dat [persoon] ten onrechte als medebewoner is aangemerkt, nu hij in de periode sinds 2 juli 2010 tot en met heden op hetzelfde adres als [appellant] in de BRP staat ingeschreven, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] ten onrechte als medebewoner heeft aangemerkt. Hij wijst in dat verband op een besluit op bezwaar van de Belastingdienst/Toeslagen van 10 januari 2013, in het kader van een aanvraag van hem voor een kindgebonden budget over 2010 en 2011, waaruit volgens [appellant] volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen op zijn standpunt is teruggekomen door [persoon] niet langer als zijn toeslagpartner aan te merken.
3.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wht dient de draagkracht van de medebewoner van de huurder die om huurtoeslag verzoekt bij de berekening van de huurtoeslag te worden betrokken. Dit blijkt voorts uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze wet:
"In het voorgestelde artikel 7, eerste lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat de aanspraak op huursubsidie behalve van de draagkracht en het vermogen van de huurder en diens partner, zoals bepaald in de Awir, ook afhankelijk is van de draagkracht en het vermogen van de medebewoners" (Kamerstukken II 2004/05, 29 765, nr. 3, blz. 8).
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 maart 2013, in zaak nr. 201205554/1/A2) mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één BRP-adres één zelfstandige woning is gelegen en al degenen die op hetzelfde adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van de huurtoeslag. Het is aan de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt, niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord.
3.2.1. [persoon] stond vanaf 2 juli 2010 tot en met 31 december 2010 ingeschreven in het BRP op hetzelfde adres als waarop [appellant] in die periode stond ingeschreven. [appellant] heeft in bezwaar ook zelf te kennen gegeven dat [persoon] zijn medebewoner is. Hij heeft, ondanks herhaald verzoek daartoe van de Belastingdienst/Toeslagen, geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat [persoon] ten onrechte als medebewoner is aangemerkt. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] terecht als medebewoner heeft aangemerkt en terecht bij de berekening van de hoogte van de huurtoeslag van [appellant] rekening heeft gehouden met zijn inkomen.
3.3. Van het begrip ‘medebewoner’ dient voorts te worden onderscheiden het begrip ‘partner’, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f, gelezen in verbinding met artikel 3, eerste lid, van de Awir. Uit het door [appellant] overgelegde besluit op bezwaar van 10 januari 2013 blijkt slechts dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt stelt dat [persoon] niet de toeslagpartner van [appellant] is. Een persoon, niet zijnde de toeslagpartner, kan evenwel als medebewoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir worden aangemerkt, zoals in dit geval terecht is gebeurd.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt tot slot tevergeefs dat de rechtbank hem als ‘mevrouw’, in plaats van ‘meneer’, heeft aangeschreven en dat daaruit volgt dat de rechtbank zijn zaak niet voldoende en correct heeft onderzocht. Dit betoog richt zich niet tegen de aangevallen uitspraak, waarin [appellant] terecht als eiser is aangeduid en kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
97-729.