201308358/1/R4.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Den Haag,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Rivierenbuurt 2013" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2014, waar [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Sakkee en mr. J.F.M. Doove, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een plan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor de wijk Rivierenbuurt.
3. [appellant A] en [appellant B] kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover daarbij de functieaanduiding "gemengd" is toegekend aan de percelen [locaties] te Den Haag. Hiermee worden volgens hen ten onrechte en in tegenstelling tot het vorige bestemmingsplan onder meer bedrijven in categorie A of B van de Staat van bedrijven bij functiemenging toegestaan. [appellant A] en [appellant B] vrezen als gevolg hiervan een onaanvaardbare verslechtering van hun woon- en leefklimaat in de vorm van geluidoverlast, trilling- en geurhinder. Zij wijzen in dit verband op de slechte onderhoudkundige staat van de woningen.
[appellant A] en [appellant B] betogen dat het met het plan beoogde doel, namelijk het risico op leegstand beperken, niet wordt bereikt en het plan slechts zal leiden tot verloedering van de wijk.
3.1. De raad stelt dat in aansluiting op de reeds lang bestaande situatie ter plaatse en het beleid zoals neergelegd in de nota "Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen. Functiemenging waar het kan, functiescheiding waar het moet" (hierna: de Functiemengingstrategie), een combinatie van wonen en bedrijvigheid in het plan is toegestaan. De kwaliteit van de aanwezige gebouwen sluit volgens de raad de in het plan opgenomen bedrijfsmogelijkheden niet uit. Bovendien zijn deze mogelijkheden niet van dien aard dat moet worden gevreesd voor overlast.
De raad stelt voorts dat de desbetreffende functieaanduiding meer gebruiksmogelijkheden biedt voor de percelen [locaties], waarmee leegstand en verloedering van de wijk worden voorkomen.
3.2. De percelen [locaties] hebben de bestemming "Wonen" met de functieaanduiding "gemengd".
Ingevolge artikel 18, lid 18.2, onder c, van de planregels zijn ter plaatse van de functieaanduiding "gemengd" detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in de categorie A of B van de Staat van bedrijven bij functiemenging, zoals omschreven in artikel 6.1, onder f, met uitzondering van garagebedrijven, toegestaan.
3.3. [appellant A] en [appellant B] hebben ter zitting toegelicht dat hun beroep niet is gericht tegen de door het plan mogelijk gemaakte functies in het kader van dienstverlening, detailhandel, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. De in categorie A genoemde bedrijven in de Staat van bedrijven bij functiemenging vallen onder deze functies. De Afdeling begrijpt het beroep van [appellant A] en [appellant B] dan ook aldus dat zij zich richten tegen de in het plan toegestane bedrijven in categorie B van de Staat van bedrijven bij functiemenging.
3.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Rivierenbuurt 5e herziening" uit 2005 hadden de percelen [locaties] de bestemming "Woondoeleinden II". Ingevolge de hierbij behorende planvoorschriften waren, naast wonen, aan-huis-gebonden beroepen of bedrijven ter plaatse toegestaan; bedrijven als bedoeld in categorieën 1 en 2 van de Staat van Inrichtingen waren alleen met een daartoe strekkende aanduiding op de plankaart toegestaan. Een dergelijke aanduiding ontbrak voor de percelen [locaties].
Gezien het vorenstaande biedt het voorliggende plan meer gebruiksmogelijkheden ter plaatse van voornoemde percelen dan het voorheen geldende bestemmingsplan.
3.5. In categorie B van de Staat van bedrijven bij functiemenging staan onder meer brood- en banketbakkerijen, metaalbewerkende industrie (inpandig tot 200 m²), muziekinstrumentfabrieken, autowasserijen en fitnesscentra vermeld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de raad in het kader van de vaststelling van het plan geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de toegestane bedrijvigheid voor het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B]. Gelet op de aard van de door het plan toegelaten bedrijvigheid ter plaatse en de ruimtelijke effecten, in het bijzonder het geluidaspect, het geuraspect en de verkeersaantrekkende werking, die deze met zich kan brengen, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat niet behoeft te worden gevreesd voor overlast. De raad heeft daarmee niet inzichtelijk gemaakt hoe hij de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de door het plan mogelijke gemaakte bedrijvigheid ter plaatse heeft afgewogen en hoe de belangen van [appellant A] en [appellant B] hierbij zijn betrokken. Dit klemt te meer daar [appellant A] en [appellant B] onweersproken hebben gewezen op de slechte onderhoudkundige staat van de ter plaatse aanwezige panden. Voor zover de raad in dit verband wijst op de plantoelichting, overweegt de Afdeling dat hieraan geen juridisch bindende betekenis toekomt en in de planregels niets is opgenomen over het bouwkundig afscheiden van bedrijven in categorie B van de Staat van bedrijven bij functiemenging van woningen.
Voorts kan het standpunt van de raad dat leegstand en verloedering ter plaatse met de functieaanduiding "gemengd" wordt voorkomen, niet worden gevolgd. De Afdeling overweegt hiertoe dat het gaat om een klein blok panden waar thans, zoals ter zitting is komen vast te staan, geen sprake is van leegstand zodat de raad dan ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor zodanige leegstand dan wel verloedering van de wijk dient te worden gevreesd, dat de door het plan mogelijk gemaakte bedrijvigheid benodigd is om dit te voorkomen.
3.6. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd voor zover daarbij de zinsnede "of B" in artikel 18, lid 18.2, onder c, van de planregels is vastgesteld.
3.7. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3. van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 27 juni 2013, voor zover daarbij de zinsnede "of B" in artikel 18, lid 18.2, onder c, van de planregels is vastgesteld;
III. draagt de raad van de gemeente Den Haag op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
375-690.