ECLI:NL:RVS:2014:1648

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
201308899/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Recreatieterreinen Schouwen-Duiveland en het beroep van een appellant tegen de vaststelling

Op 7 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Scharendijke, en de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan "Recreatieterreinen" werd vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld omdat zijn perceel niet was opgenomen in het bestemmingsplan, terwijl hij daar recreatiewoningen wilde realiseren. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het bestemmingsplan conserverend van aard is en dat de bestaande agrarische bestemming van het perceel niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

Tijdens de zitting op 11 april 2014 heeft de Afdeling de zaak behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft betoogd dat het perceel niet geschikt is voor landbouw en dat het plan een recreatiebestemming had moeten bevatten. De raad heeft echter betoogd dat het toekennen van een recreatiebestemming een nieuwe ontwikkeling zou zijn, wat niet in lijn is met de conserverende opzet van het bestemmingsplan. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingsplannen, maar dat deze vrijheid niet zo ver strekt dat de raad in strijd met de goede ruimtelijke ordening kan handelen. De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 mei 2014.

Uitspraak

201308899/1/R2.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Scharendijke, gemeente Schouwen-Duiveland,
en
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatieterreinen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee, en de raad, vertegenwoordigd door R. Stam en B. van Gils, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de recreatieterreinen aan de noordzijde van Schouwen-Duiveland en is conserverend van aard.
3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen het ontbreken van een recreatiebestemming en/of een woonbestemming op zijn perceel aan de [locatie A] te Brouwershaven (hierna: het perceel).
[appellant] stelt dat het perceel in het plan had moeten worden opgenomen nu hij daarop recreatiewoningen wenst te realiseren en het plan voorziet in een regeling voor recreatieterreinen in het betrokken gebied. In dit verband wijst [appellant] op het door hem ingediende principeverzoek om recreatiewoningen op zijn perceel te kunnen realiseren. Bovendien heeft de raad aan de gronden aan de [locatie B], die aansluiten op het perceel, wel een recreatiebestemming toegekend. [appellant] stelt verder dat het perceel niet geschikt is om landbouw uit te oefenen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan is bedoeld als conserverende regeling waarin de bestaande situatie is opgenomen. In dit verband wijst de raad erop dat de gronden van [appellant] een agrarische bestemming hebben. Met het toekennen van een recreatiebestemming zou het plan voorzien in een nieuwe ontwikkeling.
3.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad gewicht heeft mogen toekennen aan het belang dat is betrokken bij een tijdige actualisatie van zijn bestemmingsplannen. Hoewel [appellant] al sinds medio 2007 in overleg is met ambtenaren van de gemeente over de door hem gewenste gebruiksmogelijkheden van zijn gronden, die variëren van verscheidene vormen van recreatief gebruik tot gebruik ten behoeve van bewoning, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij geen rekening heeft hoeven houden met het principeverzoek van [appellant]. Daartoe overweegt de Afdeling dat dit principeverzoek eerst op 10 juni 2013 door de raad is ontvangen en onvoldoende informatie bevatte om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de door [appellant] gewenste ontwikkeling te kunnen beoordelen. De raad heeft verder in aanmerking mogen nemen dat [appellant] met de realisatie van recreatiewoningen op het perceel een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wenst, terwijl het plan is bedoeld als conserverende regeling waarin de bestaande situatie is opgenomen. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat de gronden thans voor agrarische doeleinden worden gebruikt, zodat evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad een doorslaggevend belang heeft moeten toekennen aan de stelling van [appellant] dat zijn gronden niet geschikt zijn voor het uitoefenen van landbouw.
Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de gronden aan de [locatie B] heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat reeds in 2008 aan de eigenaar van deze gronden een vrijstelling is verleend om de gronden ten behoeve van recreatieve doeleinden te gebruiken, welk gebruik de eigenaar heeft gerealiseerd. Het opnemen van deze bestemming in het plan is daarmee het vastleggen van de bestaande situatie. Het enkele feit, dat, zoals [appellant] stelt, in het verleden het perceel en de gronden aan de [locatie B] één aaneengesloten kavel vormden is in dit verband niet van belang. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
12-779.