201308918/1/R1.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Venlo,
en
de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Trade Port West aanvulling" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en S. van den Hoogen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor een gedeelte van het bedrijventerrein Trade Port West aan de noordwestzijde van Venlo.
3. [appellante] exploiteert op de locatie [locatie]te Venlo een inrichting voor het innemen, op- en overslaan, verhandelen, bewerken en uitsorteren van ferro en non-ferro metalen, autowrakken, kabelafval, witgoed, hout, papier, kunststoffen en bouw- en sloopafval.
4. [appellante] betoogt dat het aantal parkeerplaatsen op grond van artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels 52 zou bedragen. Dat is volgens haar veel te hoog, omdat er maar 15 personen bij het bedrijf werken en het bedrijf geen publiek aantrekt. De bepaling is voorts niet in overeenstemming met hetgeen daarover staat in de plantoelichting. Verder wordt voor het bedrijventerrein voor zover dat binnen het bestemmingsplan "Trade Port West - Oost" valt een lagere norm gehanteerd.
4.1. De raad stelt dat artikel 3, lid 3.5.3 van de planregels een nadere verbijzondering betreft van hetgeen is bepaald in artikel 3, lid 3.1, onder f. De hoofdregel is dat parkeren op eigen terrein plaats vindt en niet langs de openbare weg. De CROW-publicatie 182 geeft geen specifieke norm voor een bedrijf voor ijzer- en metaalrecycling. Voorts verwijst de raad naar de parkeernorm in artikel 6, tweede lid, sub c, van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Trade Port - West - Oost". Er bestaat volgens de raad geen aanleiding om de parkeernorm in lid 3.5.3 te wijzigen of te schrappen en een specifieke regeling op te nemen voor het bedrijf van [appellante]
4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
[…]
met daaraan ondergeschikt:
[…]
f. parkeervoorzieningen. Er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
[…]
Ingevolge artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels dient op het eigen terrein te worden voorzien in minimaal 2,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak.
4.3. In de plantoelichting staat dat voor de parkeernormering de gemeente de normen volgt zoals neergelegd in publicatie 182 van de CROW. Daarnaast moet volgens de plantoelichting op eigen terrein worden geparkeerd.
4.4. De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat bij het bedrijf van [appellante] 15 personen werkzaam zijn, het bedrijf geen publiek aantrekt en het bedrijfsvloeroppervlak 2.600 m2 bedraagt. Uitgaande van dat vloeroppervlak dient ingevolge artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels te worden voorzien in minimaal 52 parkeerplaatsen. Gelet op aard en omvang van het bedrijf heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voor het bedrijf gehanteerde parkeernorm in artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het besluit is in zoverre genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt.
5. Volgens [appellante] is ten onrechte de aanduiding "geluidzone-industrie" toegekend. De gronden met die aanduiding zijn ingevolge artikel 12, lid 12.2.1, van de planregels mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege industrielawaai op geluidgevoelige gebouwen en terreinen. De gronden van [appellante] maken echter ook deel uit van het gezoneerde industrieterrein. Die kunnen derhalve niet die aanduiding krijgen. Ingevolge artikel 40 van de Wgh ligt de geluidzone immers rondom het terrein, aldus [appellante]
5.1. De raad stelt dat door het opnemen van de aanduiding enkel een verbod tot het gebruik van gronden voor geluidgevoelige terreinen in het leven wordt geroepen. Dit is juist bedoeld om te voorkomen dat de bedrijven op het bedrijventerrein worden beperkt in hun activiteiten.
5.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.2.1, van de planregels zijn de voor "geluidzone - industrie" aangewezen gronden, naast het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen (basisbestemmingen), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege industrielawaai op geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
Ingevolge lid 12.2.2 wordt tot een gebruik, strijdig met deze aanduiding, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor geluidgevoelige terreinen.
5.3. Ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) wordt, indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
5.4. De gronden waar het plan betrekking op heeft behoren tot een gezoneerd industrieterrein. Als gevolg van het toekennen van de aanduiding "geluidzone - industrie" liggen die gronden in een geluidzone. Een geluidzone die mede een deel van het industrieterrein omvat, verdraagt zich niet met de systematiek van de Wgh. Uit het vorenstaande volgt dat het plan voor zover daarbij de aanduiding "geluidzone-industrie" is toegekend, is vastgesteld in strijd met artikel 40 van de Wgh.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wat betreft artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels en voor zover aan gronden op de verbeelding de aanduiding "geluidzone-industrie" is toegekend.
7. Ter zitting hebben partijen desgevraagd te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de parkeernorm zoals neergelegd in artikel 5, lid 5.5.4, van de planregels bij het bestemmingsplan "Trade Port West-Oost". Gelet daarop zal de Afdeling op na te melden wijze in zoverre in de zaak voorzien.
8. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van 26 juni 2013 van de raad van de gemeente Venlo tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Trade Port West aanvulling" wat betreft artikel 3, lid 3.5.3, van de planregels en voor zover aan gronden op de verbeelding de aanduiding "geluidzone-industrie" is toegekend;
III. bepaalt dat voormeld lid 3.5.3 wordt vervangen door een nieuw lid 3.5.3 dat als volgt komt te luiden: "Op eigen terrein dient te worden voorzien in 1 parkeerplaats per 2 arbeidsplaatsen, vermeerderd met 1 parkeerplaats per 500 m2 bedrijfsvloeroppervlak."
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd;
V. draagt de raad van de gemeente Venlo op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Venlo tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Venlo aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
91-770.