201308849/1/R1.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Akkrum, gemeente Heerenveen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Langedijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen in Langedijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door J.F. Vijn, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De raad stelt dat [appellant] geen belanghebbende is. Daartoe voert de raad aan dat [appellant] geen eigendom heeft in het plangebied van het vastgestelde plan. Zijn pand op het perceel [locatie] ligt ruim buiten het plangebied, waardoor [appellant] geen direct belang heeft bij het bestreden besluit, zo stelt de raad.
1.1. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie]. Dit perceel ligt op ongeveer 140 m afstand van het plangebied. Gezien de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein kan bij voorbaat niet worden uitgesloten dat het plan voor [appellant] leidt tot nadelige gevolgen. Hieruit volgt dat [appellant] een rechtstreeks betrokken belang heeft bij het plan en kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb. In zoverre is er geen reden het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de bestaande bedrijventerreinen Breekland I, De Mossel, De Wuyver en Zuiderdel in de gemeente Langedijk.
4. [appellant] betoogt dat hij tijdens de inspraakperiode ten onrechte niet is uitgenodigd om deel uit te maken van de klankbordgroep. Hierdoor is hij niet tijdig en juist geïnformeerd, waardoor hij niet voor zijn belangen heeft kunnen opkomen.
4.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Uit de stukken blijkt dat de raad toepassing heeft gegeven aan de in de Wro, de Awb en het Bro neergelegde procedure. In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet op de juiste wijze is geschied.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellant] betoogt dat in de plantoelichting van het vastgestelde plan de wijziging van het plangebied niet is weergegeven en deze wijziging niet juist is aangegeven op de illustraties in de plantoelichting, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting, anders dan de regels en de verbeelding, niet tot de bindende delen van het plan behoort. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het vaststellingsbesluit in zoverre onrechtmatig te achten.
Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
91-770.