ECLI:NL:RVS:2014:1666

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
201309142/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing intrekking omgevingsvergunning voor beugelbaan in Venlo

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 21 augustus 2013 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had verzocht om de intrekking van een omgevingsvergunning die op 13 december 2010 was verleend aan de vergunninghouder voor het vergroten van een beugelbaan op een perceel in Venlo. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft het verzoek van de appellant om deze vergunning in te trekken, afgewezen op 16 augustus 2012. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat de vergunning niet ingetrokken hoefde te worden.

De appellant stelde dat de vergunning was verleend op basis van onjuiste informatie van de vergunninghouder, die een demontabele beugelbaan had gerealiseerd in plaats van de aangevraagde beugelbaan met lemen vloer. De rechtbank oordeelde echter dat er geen grond was voor de conclusie dat de vergunning op basis van onjuiste of onvolledige informatie was verleend. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de aanvraag betrekking had op een bijbehorend bouwwerk en dat het gebruik van de beugelbaan voor horeca-doeleinden niet in strijd was met de verleende vergunning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen reden was om de vergunning in te trekken. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201309142/1/A1.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te Venlo, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 augustus 2013 in zaak nr. 13/31 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om de aan [vergunninghouder] bij besluit van 13 december 2010 verleende omgevingsvergunning in te trekken, afgewezen.
Bij besluit van 27 november 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2014, waar [een van de appellanten] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 13 december 2010 heeft het college [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van een beugelbaan op het perceel [locatie] te Venlo (hierna: het perceel). Dit besluit is in rechte onaantastbaar. Vaststaat dat de aanbouw voor de beugelbaan is gerealiseerd bij het bestaande café "De Hazewind" op het perceel.
2. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zijn betogen dat het hem niet kenbaar was dat het bestemmingsplan "Venlo-Oost" is gewijzigd, dat bij besluit van 13 december 2010 abusievelijk vergunning is verleend voor het vergroten van een beugelbaan in plaats van het aanbouwen van een beugelbaan en dat het besluit van 13 december 2010 en het huidige gebruik van het bouwwerk niet in overeenstemming zijn met de ruimtelijke onderbouwing van 12 mei 2010 van M&A Milieuadviesbureau, in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. Deze procedure heeft enkel betrekking op de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de bij besluit van 13 december 2010 verleende vergunning in te trekken.
Ook de door [appellant] eerst in hoger beroep aangevoerde betogen dat de aan het besluit van 13 december 2010 ten grondslag liggende aanvraag slechts twee weken ter inzage heeft gelegen en dat het gebruik van de beugelbaan als feestlocatie kan leiden tot gezondheidsrisico's voor omwonenden, kunnen reeds om die reden in deze procedure niet aan de orde komen.
3. Ingevolge artikel 5.19, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), voor zover hier van belang, kan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning te verlenen, de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:
a. deze ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;
b. niet overeenkomstig de vergunning is of wordt gehandeld.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte niet de bij besluit van 13 december 2010 verleende omgevingsvergunning met toepassing van artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wabo heeft ingetrokken. Daartoe voert hij aan dat deze vergunning is verleend op basis van door [vergunninghouder] verstrekte onjuiste informatie. Volgens [appellant] heeft [vergunninghouder] een vergunning aangevraagd voor het realiseren van een beugelbaan met lemen vloer, terwijl hij wist dat hij deze ruimte, door het realiseren van een demontabele baan, als feestzaal zou gaan gebruiken. Daarnaast stelt hij dat het hoofd van de afdeling bebouwde omgeving van de gemeente tijdens een hoorzitting heeft verklaard dat de omgevingsvergunning enkel ziet op de bouw van een beugelbaan en niet op uitbreiding van het café en het realiseren van een feestzaal. Voorts voert hij daartoe aan dat door het realiseren van een demontabele beugelbaan niet overeenkomstig de vergunning is gehandeld. Dat niet overeenkomstig de vergunning is gehandeld, is volgens [appellant] ook een aanwijzing dat [vergunninghouder] destijds bij de aanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de omgevingsvergunning als gevolg van een onjuiste of onvolledige opgave, als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, onder a, van de Wabo, is verleend. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat uit de aan het besluit van 13 december 2010 ten grondslag liggende aanvraag blijkt dat deze betrekking heeft op een bijbehorend bouwwerk en dat het bouwwerk gebruikt zal worden voor "horeca-beugelbaan". Weliswaar heeft [vergunninghouder] een vaste beugelbaan met lemen vloer aangevraagd en een demontabele beugelbaan op tapijt gerealiseerd, maar dat neemt niet weg dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend. Zoals [vergunninghouder] ter zitting onweersproken heeft toegelicht, was hij ten tijde van de aanvraag voornemens de beugelbaan overeenkomstig de aanvraag te realiseren en heeft hij het bouwplan later, op advies van zijn klanten, gewijzigd uitgevoerd vanwege het gebruikersgemak. Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat het ook vergunning zou hebben verleend als de aanvraag betrekking zou hebben op het realiseren van een demontabele beugelbaan op tapijt. Dat, zoals [appellant] stelt, hem door een ambtenaar, werkzaam bij de gemeente, is medegedeeld dat de vergunning slechts ziet op het realiseren van een beugelbaan en niet op een uitbreiding van het café of het realiseren van een feestzaal en dat handhavend zal worden opgetreden als de aanbouw als feestzaal wordt gebruikt, wat daar verder ook van zij, leidt, gelet op hetgeen door [vergunninghouder] is aangevraagd, niet tot het oordeel dat de omgevingsvergunning van 13 december 2010 ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend. Ook de stelling van [appellant] dat hij het college direct na het realiseren van het bouwplan heeft verzocht de vergunning in te trekken, leidt niet tot dat oordeel, nu dit geen rol kan spelen bij de vraag of [vergunninghouder] onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt bij de bouwaanvraag.
Voor het oordeel dat door [vergunninghouder] niet overeenkomstig de vergunning is of wordt gehandeld, als bedoeld in artikel 5.19, eerste lid, onder b, van de Wabo, heeft de rechtbank voorts terecht in het door [appellant] aangevoerde geen grond gezien. Zoals het college ter zitting nader heeft toegelicht, is de demontabele beugelbaan vergunningvrij.
Gelet op voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor intrekking van de bij besluit van 13 december 2010 verleende omgevingsvergunning.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
531-771.