ECLI:NL:RVS:2014:1675

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
201309535/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid bezwaar in strijd met de Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 mei 2014 uitspraak gedaan over een geschil tussen [appellant], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college op 14 mei 2013, omdat [appellant] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. Het college heeft op 16 mei 2013 een besluit genomen waarin het de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 119,00, voor rekening van [appellant] heeft gesteld.

Na het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van [appellant] door het college op 6 september 2013, heeft [appellant] beroep ingesteld. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 maart 2014. In de overwegingen van de uitspraak is ingegaan op de bekendmaking van het besluit en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een besluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt worden, en de bezwaartermijn bedraagt zes weken.

[Appellant] betoogde dat hij het besluit pas op 1 juli 2013 had ontvangen, en dat zijn bezwaar op 5 juli 2013 daarom inhoudelijk behandeld had moeten worden. De Raad van State oordeelde dat, gezien de verzoeken van [appellant] aan het college om het besluit toe te sturen, er twijfel bestond over de ontvangst van het besluit op 16 mei 2013. De Raad concludeerde dat [appellant] niet in verzuim was geweest door niet tijdig bezwaar te maken, en dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college van 6 september 2013 en gelastte dat het college het griffierecht aan [appellant] vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten en de rechten van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201309535/1/A4.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft het college zijn beslissing om op 14 mei 2013 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellant] toe te passen wegens het door hem in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een bedrag van € 119,00 voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 6 september 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar het college, vertegenwoordigd door W.G.C. Wijsman, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt dat hij eerst op 1 juli 2013 het besluit heeft ontvangen. Het bezwaar dat hij heeft gemaakt op 5 juli 2013, had daarom inhoudelijk moeten worden behandeld, aldus [appellant].
2.1. Niet is betwist dat het besluit van 16 mei 2013 op dezelfde datum is verzonden. De bezwaartermijn liep, gelet op de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb, van 17 mei 2013 tot en met 27 juni 2013. [appellant] heeft bij brief van 4 juli 2013, bij het college ingekomen op 5 juli 2013, en derhalve buiten de termijn, bezwaar gemaakt.
2.2. Uit de stukken blijkt dat [appellant] naar aanleiding van de ontvangst van een factuur met betrekking tot het besluit van 16 mei 2013, die zoals het college ter zitting heeft bevestigd separaat van dat besluit is verzonden, het college op 13 juni 2013 telefonisch heeft verzocht hem het daaraan ten grondslag gelegde besluit toe te sturen. Op 13 juni 2013 heeft [appellant] het college ook een e-mailbericht gestuurd met hetzelfde verzoek. [appellant] heeft zijn verzoek per e-mailberichten van 25 juni 2013 en 30 juni 2013 herhaald. In de regel mag worden verwacht dat degene aan wie een stuk is verzonden, dat ook ontvangt. Gelet echter op de verzoeken van [appellant] aan het college om hem het besluit toe te zenden, kan redelijkerwijs worden betwijfeld dat [appellant] het op 16 mei 2013 verzonden besluit heeft ontvangen. Gelet hierop kan [appellant], anders dan het college ter zitting heeft betoogd, niet worden tegengeworpen dat hij gedurende de bezwaartermijn geen pro forma bezwaar heeft gemaakt. Eerst op 1 juli 2013, derhalve na verstrijking van de bezwaartermijn, heeft het college [appellant] naar aanleiding van zijn verzoeken het besluit toegezonden.
Naar het oordeel van de Afdeling kan onder deze omstandigheden redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat [appellant] door niet tijdig bezwaar te maken, in verzuim is geweest. De omstandigheid dat [appellant] bij brief van 23 juli 2013 desgevraagd aan het college te kennen heeft gegeven verschoonbaar te laat bezwaar te hebben gemaakt omdat hij veelvuldig in het buitenland verblijft, hetgeen het college geen grond voor verschoonbaarheid acht, doet hieraan niet af.
2.3. Gelet op het vorenoverwogene heeft het college ten onrechte het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk geacht.
3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 6 september 2013, kenmerk B.4.13.2082.001;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
163-811.