ECLI:NL:RVS:2014:168

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201209406/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • F.C.M.A. Michiels
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 september 2012. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst om nadeelcompensatie of schadevergoeding toe te kennen. Dit verzoek was afgewezen bij besluit van 3 maart 2010. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard bij besluit van 7 juni 2011. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] gegrond voor zover het ging om de ongegrondverklaring van het bezwaar, maar het beroep voor het overige ongegrond.

Tijdens de zitting op 8 januari 2014 heeft [appellant] zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat mr. D. Teeuwsen. Het college werd vertegenwoordigd door G.H. Knoef-Vruggink. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht geen oordeel heeft gegeven over de weigering van het college om schadevergoeding toe te kennen in verband met besluiten tot verlening van een milieuvergunning voor het dierenpension, omdat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

De Afdeling wijst erop dat de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten op 1 juli 2013 in werking is getreden, maar dat het recht zoals dat gold vóór deze inwerkingtreding van toepassing blijft op dit geding. De Afdeling concludeert dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de besluiten van het college schade hebben veroorzaakt die boven het normale maatschappelijke risico uitgaat. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201209406/1/A2.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
I. Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hengelo (Gelderland), gemeente Bronckhorst,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 september 2012 in zaak nr. 12/652 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
II. Uitspraak in het geding tussen:
[appellant],
En
het college, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie of schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2012 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover dat beroep betrekking heeft op de weigering om nadeelcompensatie of schadevergoeding toe te kennen in verband met de weigering van het college handhavend op te treden tegen het dierenpension op grond van de milieuwetgeving of in verband met besluiten van het college tot verlening van een milieuvergunning voor het dierenpension, en het beroep in zoverre ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank voorts het beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de weigering om nadeelcompensatie of schadevergoeding toe te kennen wegens onjuiste informatieverstrekking, gegrond verklaard, dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2014, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. D. Teeuwsen, en het college, vertegenwoordigd door G.H. Knoef-Vruggink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van die wet neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 september 2012
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank onder 2.6.2 ten onrechte heeft overwogen dat de hekwerken rondom de buitenruimten van het dierenpension ten tijde van het besluit van 3 juli 2008, waarbij het college heeft geweigerd om handhavend op te treden tegen het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de omliggende gronden van het dierenpension, nog niet waren geplaatst. Daartoe voert hij aan dat sinds de aanvang van de exploitatie van het dierenpension in 2004 hekwerken aan de oostelijke en zuidelijke zijde van het gebouw aanwezig zijn zonder dat daarvoor vergunning was verleend.
2.1. Dit betoog richt zich tegen een door de rechtbank na 2.6.1 louter ten overvloede gegeven overweging. [appellant] heeft derhalve geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van dit betoog.
Voor zover [appellant] beoogt te betogen dat hij schade heeft geleden door het illegaal plaatsen van hekwerken aan de oostelijke en zuidelijke zijde van het gebouw, is van belang dat hij niet heeft aangevoerd dat het plaatsen van die hekwerken tot een besluit of daarmee gelijk te stellen handelen van het college is te herleiden, zodat het college niet ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om [appellant] nadeelcompensatie of schadevergoeding toe te kennen in verband met de gevolgen van het plaatsen van die hekwerken.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft verzuimd een oordeel te geven over de betekenis van de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2008 in zaak nr. 200800395/1 en de toezeggingen van de gemeente en de provincie over de aan de milieuvergunning te verbinden voorschriften.
3.1. Dit betoog heeft betrekking op de weigering van het college om schadevergoeding of nadeelcompensatie toe te kennen in verband met besluiten tot verlening van een milieuvergunning voor het dierenpension of met een weigering om op grond van de milieuwetgeving handhavend tegen het dierenpension op te treden. Wat betreft de daarover aangevoerde beroepsgronden heeft de rechtbank, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 9 december 2009 in zaken nrs. 20090704/1/M1 en 200900822/1/M1), terecht geen oordeel over deze beroepsgronden gegeven en zich in zoverre onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank onder 1.5 het verkeerde huisnummer van het gebouw van het dierenpension heeft vermeld.
4.1. Weliswaar is het verkeerde huisnummer vermeld, maar dat berust op een kennelijke vergissing of verschrijving die geen betekenis voor het oordeel van de rechtbank heeft gehad, zodat dit betoog niet tot vernietiging van de uitspraak kan leiden.
5. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank onder 2.2.2 ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van het vrijstellingsbesluit van 18 maart 2004 terecht is afgewezen, omdat het vrijstellingsbesluit formele rechtskracht heeft, zodat van de rechtmatigheid ervan dient te worden uitgegaan. Daartoe voert hij aan dat het vrijstellingsbesluit door onjuiste informatieverstrekking tot stand is gekomen. Voorts voert hij aan dat het vrijstellingsbesluit geen betrekking had op de buitenruimten van het dierenpension en dat dit heeft geleid tot het langdurig gedogen en vervolgens legaliseren van een illegale situatie.
5.1. Omdat [appellant] tegen het vrijstellingsbesluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden, zodat het niet meer kan worden vernietigd door de bestuursrechter. Dit heeft tot gevolg dat dit besluit in beginsel voor rechtmatig dient te worden gehouden. De rechtbank heeft, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 30 september 2009 in zaak nr. 200901962/1/H3), terecht geen uitzondering op dat uitgangspunt gemaakt. Niet is gebleken van een situatie waarin door toedoen van het college aan [appellant] niet kan worden toegerekend dat hij geen rechtsmiddelen tegen het vrijstellingsbesluit heeft aangewend. Dat, naar het college heeft erkend, het besluit geen betrekking had op de buitenruimten van het dierenpension en geen volledige planologische basis voor de exploitatie van het dierenpension was, betekent voorts nog niet dat het besluit onrechtmatig is en dat het college dat uitdrukkelijk en tijdig heeft erkend.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
Het beroep tegen het besluit van 7 juni 2011
7. [appellant] betoogt dat het college in het besluit van 7 juni 2001 ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat het niet is gehouden om schadevergoeding of nadeelcompensatie toe te kennen in verband met besluiten tot verlening van een milieuvergunning voor het dierenpension of tot weigering om op grond van de milieuwetgeving handhavend tegen het dierenpension op te treden. Daartoe voert hij aan dat aan de milieuvergunning van 9 maart 2004 gebreken kleven, dat het college de aan die vergunning verbonden geluidsgrenswaarden naderhand in zijn nadeel heeft gewijzigd, dat het college heeft erkend dat uit een geluidsonderzoek blijkt dat het maximale geluidsniveau soms wordt overschreden, dat het college verscheidene malen heeft geweigerd om handhavend op te treden en dat zijn woongenot door de geluidsoverlast ernstig is aangetast.
7.1. Omdat de door [appellant] bedoelde besluiten in rechte onaantastbaar zijn, dienen die besluiten in beginsel voor rechtmatig te worden gehouden, zodat deze geen grond kunnen zijn voor vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig overheidshandelen. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat die besluiten schade hebben veroorzaakt die boven het normale maatschappelijke risico uitgaat en hem in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie in strijd met het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten is.
8. Het beroep tegen het besluit van 7 juni 2011, voor zover dat besluit betrekking heeft op de weigering om schadevergoeding of nadeelcompensatie toe te kennen in verband met besluiten tot verlening van een milieuvergunning voor het dierenpension of tot weigering om op grond van de milieuwetgeving handhavend tegen het dierenpension op te treden, is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
452.