201307566/1/A1.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Uden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 juli 2013 in zaak nr. 13/2805 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2012 heeft de RDW de tenaamstelling voor het voertuig met kenteken [..-...-.] (hierna: het voertuig) met ingang van die datum laten vervallen.
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
De RDW heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.E. van den Ing, advocaat te Uden, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Vaststaat dat het voertuig, waarvan [appellant] eigenaar was, op 3 september 2007 door de politie in beslag is genomen. Volgens een brief van 29 januari 2013 van Domeinen Roerende Zaken is het voertuig op 4 maart 2008 vernietigd. Uit voormelde brief volgt dat het voertuig abusievelijk door Domeinen Roerende Zaken niet is opgenomen in de bedrijfsvoorraad en dat het demontagebedrijf het voertuig niet heeft afgemeld, waardoor het niet is gevrijwaard.
2. Bij besluit van 8 november 2012, in stand gelaten bij besluit van 2 april 2013, heeft de RDW de tenaamstelling van het voertuig per eerstgenoemde datum laten vervallen. De RDW heeft de tenaamstelling van het voertuig niet eerder dan die datum laten vervallen, omdat zij in het belang van de zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling van voertuigen het beleid voert om de tenaamstelling in beginsel niet met terugwerkende kracht te laten vervallen en haar niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die noopten tot afwijking van dat beleid.
3. Tussen partijen is in geschil of de RDW zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat om in afwijking van het door haar gevoerde beleid de tenaamstelling met terugwerkende kracht te laten vervallen.
4. Ingevolge artikel 59, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover thans van belang, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent het verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van het Kentekenreglement (hierna: het Kr) vervalt de tenaamstelling in het register zodra:
b. krachtens artikel 27, vierde lid, een formulier is afgegeven;
j. een erkend bedrijf een melding als bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel c of d, heeft gedaan;
l. de RDW de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid kan degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het register is vermeld, de RDW verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De RDW gaat over tot het doen vervallen van de tenaamstelling indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in dit geval omstandigheden bestaan die afwijking van het door de RDW gevoerde beleid rechtvaardigen. Hij voert daartoe aan dat hem geen verwijt valt te maken over de tenaamstelling van het voertuig in het kentekenregister, nu het voertuig door een ambtelijke misslag niet is gevrijwaard. Voorts voert hij daartoe aan dat de zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid er in dit geval juist bij zijn gebaat als de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen wordt verklaard, omdat in dat geval geen onduidelijkheid bestaat over de vraag wie op een bepaald moment als aansprakelijk kentekenhouder moet worden aangemerkt van een voertuig dat is vernietigd. Daarnaast voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte van belang heeft geacht dat de aan hem opgelegde boetes zijn komen te vervallen, nu [appellant] zodanige mededeling niet heeft ontvangen.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 27 maart 2013 in zaak nr. 201208218/1/A3), kan niet worden geoordeeld dat het door de RDW gevoerde beleid om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan met toepassing van artikel 40 van het Kr genomen besluiten, niet redelijk is. De zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen een dergelijk beleid. De RDW verleent terecht slechts bij hoge uitzondering terugwerkende kracht aan een besluit inhoudende de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig.
5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de RDW in het door [appellant] aangevoerde geen aanleiding behoefde te zien om, in afwijking van dit beleid, terugwerkende kracht te verlenen aan de vervallenverklaring van de tenaamstelling. Mede in het belang van opsporing van criminaliteit, zijn, zoals de RDW ter zitting nader heeft toegelicht en anders dan [appellant] stelt, de zuiverheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid erbij gebaat als de tenaamstelling in het kentekenregister niet met terugwerkende kracht vervalt. Wanneer met terugwerkende kracht de tenaamstelling vervallen wordt verklaard, wordt de suggestie gewekt dat de registratie op enig moment anders was dan zij in werkelijkheid is geweest, hetgeen resulteert in onduidelijkheid over de vraag wie op een bepaald moment aansprakelijk kentekenhouder van een voertuig is. Dat het voertuig, naar [appellant] stelt, is vernietigd, leidt niet tot een ander oordeel, nu niet aan de hand van stukken kan worden vastgesteld dat, en op welke datum, het voertuig daadwerkelijk is vernietigd, waardoor het, zoals de RDW ter zitting heeft gesteld, in theorie mogelijk is dat het voertuig nog bestaat. [appellant] heeft evenwel terecht voorgedragen dat de rechtbank bij haar oordeel ten onrechte heeft betrokken dat drie van de vier opgelegde boetes inmiddels vervallen zijn verklaard, nu dit ten tijde van de aangevallen uitspraak niet aan de hand van stukken kon worden vastgesteld en [appellant] dit ter zitting van de rechtbank heeft weersproken. Het leidt evenwel niet tot het daarmee beoogde doel, nu de RDW ter zitting van de Afdeling onweersproken heeft toegelicht dat deze vier boetes vervallen zijn verklaard en zij verder heeft toegezegd zich tot het uiterste in te spannen [appellant] te vrijwaren van eventuele, in de toekomst nog te ontvangen boetes. Het door [appellant] gedane beroep op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2011 in zaak nr. 201010889/1/A3 kan hem niet baten, nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat de situatie dat een voertuig nimmer heeft bestaan niet vergelijkbaar is met de feiten en omstandigheden in deze zaak.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
531-771.