201307146/1/A2.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 27 juni 2013 in zaak nr. 12/5660 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 5 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 8 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover dat ziet op 2009, gegrond voor zover dat ziet op 2008, dat besluit in zoverre vernietigd en het besluit van 5 september 2012 over 2008 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. K.H. Zonneveld, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder houder: degene die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 8 november 2012 voor zover dat ziet op 2009.
3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de nihilstelling van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat in 2009 gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, nu de door haar in bezwaar overgelegde overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau niet alle gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling bevat.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de door haar in bezwaar overgelegde schriftelijke overeenkomsten tussen haar en het gastouderbureau, tussen haar en de gastouder en tussen het gastouderbureau en de gastouder voldoen aan de eis die artikel 52 van de Wko stelt. Volgens haar ziet artikel 11 van de Regeling op de administratie van het gastouderbureau en richt dat zich niet tot de ouder, zodat het haar niet kan worden tegengeworpen indien de door haar overgelegde overeenkomsten niet alle in die bepaling vermelde gegevens bevatten.
Zij betoogt verder dat de door haar in beroep overgelegde schriftelijke overeenkomst tussen haar, het gastouderbureau en de gastouder in ieder geval wel voldoet aan artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de authenticiteit van die overeenkomst dient te worden getwijfeld, nu dat standpunt niet nader is gemotiveerd, aldus [appellante].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2) valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling af te leiden dat bedoeld is dat onderzocht kan worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten (Stcrt. 2004, nr. 192, blz. 6). Dit betekent dat de ouder, om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken, inzicht dient te geven in de met het gastouderbureau gemaakte afspraken over de kinderopvang door een akte van een overeenkomst over te leggen, waaruit die afspraken blijken.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de overeenkomst, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko, in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, moet bevatten. Dat, zoals [appellante] stelt, in de aanhef van de Regeling niet naar artikel 52, eerste lid, van de Wko is verwezen, doet hieraan, mede gezien de hiervoor weergegeven bedoeling van die bepaling, niet af.
4.2. [appellante] heeft in bezwaar een schriftelijke overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau met dagtekening 18 augustus 2008, een schriftelijke overeenkomst tussen haar en de gastouder met dagtekening 6 februari 2008 en een schriftelijke overeenkomst tussen het gastouderbureau en de gastouder met dagtekening 6 februari 2008 overgelegd.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overeenkomst tussen [appellante] en het gastouderbureau niet alle in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling vermelde gegevens bevat, zodat deze geen basis voor de geboden kinderopvang kan vormen. De rechtbank is voorts terecht voorbijgegaan aan de overeenkomsten met dagtekening 6 februari 2008, nu dat geen overeenkomsten tussen [appellante] en het gastouderbureau zijn en daaruit evenmin blijkt dat deze deel uitmaken van de overeenkomst tussen [appellante] en het gastouderbureau.
4.3. [appellante] heeft in beroep een schriftelijke overeenkomst tussen haar, het gastouderbureau en de gastouder met dagtekening 6 februari 2008 overgelegd, die alle in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling vermelde gegevens bevat. Zij heeft evenwel in bezwaar een overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau overgelegd met dagtekening 18 augustus 2008, derhalve van latere datum, welke niet alle in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling vermelde gegevens bevat. Gelet hierop heeft de rechtbank aan de eerst in beroep overgelegde overeenkomst terecht niet de waarde toegekend die [appellante] daaraan gehecht wenst te zien.
4.4. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank de door [appellante] overgelegde schriftelijke overeenkomsten terecht niet toereikend geacht voor het kunnen toekennen van kinderopvangtoeslag over 2009.
De betogen falen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
611.