ECLI:NL:RVS:2014:1696

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
201402009/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • N.S.J. Koeman
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door college ter uitvoering van eerdere uitspraak

In deze zaak heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door het college van gedeputeerde staten van Groningen. Dit beroep volgt op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 25 september 2013, waarin het college was opgedragen om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen. De appellant heeft op 8 maart 2014 beroep ingesteld, omdat het college niet tijdig een besluit had genomen. De Afdeling heeft de zaak op 24 april 2014 behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp en een belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. A. van Balen.

De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens stelt de Afdeling vast dat het college op 7 maart 2014 niet langer in gebreke was, omdat de uitspraak van 7 maart 2014 openbaar was gemaakt. Hierdoor was het beroep van de appellant prematuur, aangezien het college op het moment van indienen van het beroep niet in gebreke was.

De Afdeling concludeert dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er niet verder wordt ingegaan op het verzoek om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201402009/1/A4.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door het college ter uitvoering van de in de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201300733/1/A4 gegeven opdracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. A. van Balen, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en er twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Bij de uitspraak van 25 september 2013 heeft de Afdeling onder meer het beroep van [belanghebbende B] en anderen, waaronder [appellant], tegen het besluit van het college van 11 december 2012, strekkende tot gedeeltelijke verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Afdeling heeft het college bij die uitspraak opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Bij de uitspraak van 7 maart 2014 in zaak nr. 201400464/2/A4 heeft de Afdeling de beroepen van [belanghebbende C] en anderen, [belanghebbende B], [belanghebbende D] en [belanghebbende E] tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door het college ter uitvoering van de in de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 gegeven opdracht gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en het college opgedragen om uiterlijk op 30 juni 2014 alsnog een besluit te nemen.
Bij brief van 8 maart 2014 heeft [appellant] het onderhavige beroep ingesteld.
3. Ingevolge de uitspraak van 7 maart 2014 dient het college uiterlijk op 30 juni 2014 alsnog een besluit te nemen ter uitvoering van de in de uitspraak van 25 september 2013 gegeven opdracht. Nu die uitspraak ook op 7 maart 2014 openbaar is gemaakt, was het college vanaf dat tijdstip niet langer in gebreke tijdig een besluit te nemen. Op 8 maart 2014 toen [appellant] beroep tegen het uitblijven van een tijdig besluit instelde, was het college derhalve niet in gebreke tijdig een besluit te nemen. Gelet op artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb, was het beroep van [appellant] dientengevolge prematuur, zodat het niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, wordt niet toegekomen aan het verzoek om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
462-687.