201402009/1/A4.
Datum uitspraak: 7 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door het college ter uitvoering van de in de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 in zaak nr. 201300733/1/A4 gegeven opdracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. A. van Balen, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en er twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Bij de uitspraak van 25 september 2013 heeft de Afdeling onder meer het beroep van [belanghebbende B] en anderen, waaronder [appellant], tegen het besluit van het college van 11 december 2012, strekkende tot gedeeltelijke verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De Afdeling heeft het college bij die uitspraak opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Bij de uitspraak van 7 maart 2014 in zaak nr. 201400464/2/A4 heeft de Afdeling de beroepen van [belanghebbende C] en anderen, [belanghebbende B], [belanghebbende D] en [belanghebbende E] tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door het college ter uitvoering van de in de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2013 gegeven opdracht gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en het college opgedragen om uiterlijk op 30 juni 2014 alsnog een besluit te nemen.
Bij brief van 8 maart 2014 heeft [appellant] het onderhavige beroep ingesteld.
3. Ingevolge de uitspraak van 7 maart 2014 dient het college uiterlijk op 30 juni 2014 alsnog een besluit te nemen ter uitvoering van de in de uitspraak van 25 september 2013 gegeven opdracht. Nu die uitspraak ook op 7 maart 2014 openbaar is gemaakt, was het college vanaf dat tijdstip niet langer in gebreke tijdig een besluit te nemen. Op 8 maart 2014 toen [appellant] beroep tegen het uitblijven van een tijdig besluit instelde, was het college derhalve niet in gebreke tijdig een besluit te nemen. Gelet op artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb, was het beroep van [appellant] dientengevolge prematuur, zodat het niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, wordt niet toegekomen aan het verzoek om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014
462-687.