201401519/2/R3.
Datum uitspraak: 2 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg en anderen,
verzoeksters,
en
de raad van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Reuselhoeve te Moergestel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben BMF en anderen beroep ingesteld.
BMF en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 april 2014, waar BMF en anderen, vertegenwoordigd door H.C. Gerringa, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D. van Mier, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de Reuselhoeve B.V., vertegenwoordigd door drs. A.A.W.G. Mulders, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Blijkens de plantoelichting zijn door de herinrichting van de Reusel de mogelijkheden tot kanovaart afgenomen. Om minder afhankelijk te zijn van die kanovaart is het plan ontwikkeld waarbij de Reuselhoeve zich meer richt op activiteiten aan de vaste wal. Daarbij verschuift het recreatieve gebruik en de recreatieve bebouwing van de Reuselhoeve in oostelijke richting, verder van de Reusel. Ten behoeve van de resterende kanovaarten wordt een doodlopende zijarm aan de Reusel gegraven met een mogelijkheid voor het in- en uitstappen.
Het plan voorziet in onder meer vergaderruimte, een parkeerplaats, een klimparcours, een uitkijktoren en diverse recreatieve activiteiten. Bij het plan is tevens voorzien in natuurbestemmingen, deels op de plaats waar nu recreatieve activiteiten plaatsvinden en deels op elders gelegen percelen.
3. BMF en anderen betogen dat de raad het plan in strijd met de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012) heeft vastgesteld nu het plan voorziet in uitbreiding van het ter plaatse gevestigde bedrijf op gronden die bij deze verordening zijn aangewezen als ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS). Door deze uitbreiding zal de recreatieve druk op de omgeving en daarmee de verstoring van de natuur toenemen.
3.1. Bij besluit van 19 november 2013 is door gedeputeerde staten van Noord-Brabant onder toepassing van artikel 4.9 van de Verordening 2012 de EHS herbegrensd. Daarbij zijn enerzijds gronden nabij de Heizenschedijk die voorheen als EHS waren aangewezen buiten de EHS gebracht. Anderzijds is een deel van de thans voor recreatieve doeleinden in gebruik zijnde gronden nabij de Heizenschedijk die gelegen zijn aan de Reusel en zijn andere, op enige afstand van de Heizenschedijk gelegen, gronden aangewezen als EHS dan wel aangewezen voor natuurcompensatie.
Vast staat dat ten tijde van de vaststelling van het plan het herbegrenzingsbesluit in werking was getreden. De omstandigheid dat BMF en anderen hebben verzocht om terug te komen op deze herbegrenzing, daargelaten wat er van het karakter van dit verzoek ook zij, doet aan deze inwerkingtreding niet af. Dit betekent dat, anders dan BMF en anderen kennelijk menen, de raad bij de vaststelling van het plan had te toetsen aan de Verordening 2012, zoals deze na de herbegrenzing van toepassing was.
3.2. Blijkens de bij het plan en de Verordening 2012 behorende verbeeldingen zijn de bij de Verordening 2012 als EHS aangewezen gronden in het plan voorzien van de bestemming "Natuur". Daarmee is in beginsel voldaan aan het bepaalde in die verordening.
3.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b en e, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats" tevens bestemd voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een kabel/tokkelbaan en opstapplaats ten behoeve van kanovaren, waarbij rekening wordt gehouden met behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden.
Ingevolge lid 3.2, aanhef en onder c, van de planregels mag ter plaats van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats" maximaal één kabel/tokkelbaan worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen.
3.4. Gelet op het overgelegde materiaal bestaat bij de voorzitter twijfel of de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats", voor zover die betrekking heeft op de voor "Natuur" bestemde gronden, op de verbeelding geheel buiten de bij de Verordening 2012 voor EHS aangewezen gronden is aangebracht. In zoverre bestaat, nu deze verordening geen nieuwe recreatieve ontwikkelingen zoals de bouw van een kabel/tokkelbaan in de EHS toelaat, ter voorkoming van onevenredig nadeel aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
4. BMF en anderen vrezen dat van de toename van het verharde oppervlak een drainerende werking op het omliggende gebied zal uitgaan, hetgeen eveneens in strijd met de Verordening 2012 is.
4.1. In het plan is ten aanzien van de voor "Recreatie" bestemde gronden vastgelegd dat verhardingen slechts hydrologisch neutraal mogen worden aangelegd. In dit kader is verder van belang dat ter zitting onweersproken is gesteld dat, mede doordat het bebouwingspercentage is teruggebracht, ter plaatse een kleiner oppervlakte aan verharding kan worden aangebracht dan voorheen het geval was. In zoverre bestaat naar het oordeel van de voorzitter wat betreft eventuele drainerende werking geen strijd met de Verordening 2012.
5. BMF en anderen betogen verder dat weliswaar is voorzien in natuurcompensatie, maar deze onvoldoende is en niet is voldaan aan de in de Verordening 2012 daaraan gestelde eisen. De natuurcompensatie die op enige afstand van de Heizenschedijk zal worden gerealiseerd, komt ten dele op percelen die al zijn aangewezen als EHS en onduidelijk is welke natuur daar zal worden gerealiseerd. Ook is de voorziene natuurcompensatie kwalitatief ongelijkwaardig nu kruiden- en faunarijk grasland niet wordt gecompenseerd, bestaand moerasbos wordt verkleind en onder meer nat hooiland en de moeraszone niet zijn gekwantificeerd. Bij de Heizenschedijk worden bestaande gebouwen afgebroken en wordt nieuwe bebouwing verder van de Reusel voorzien, maar blijven recreatieve activiteiten mogelijk in de vorm van onder meer de kabelbaan en de opstapplaats voor kano’s.
5.1. Bij het aan het plan ten grondslag liggende Natuurcompensatieplan EHS van BRO van 22 oktober 2013 (hierna: het compensatieplan) is voor de benodigde compensatie de normering van de Verordening 2012 aangehouden. Hoewel de aard van deze procedure zich niet goed leent voor een uitvoerige inhoudelijke beoordeling ziet de voorzitter in hetgeen BMF en anderen hebben gesteld voorshands onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat dit rapport berust op een onjuiste grondslag dan wel dat daarbij onjuiste berekeningen zijn gehanteerd. Niet aannemelijk is gemaakt dat de in het natuurcompensatieplan gegeven beschrijving en kwalificatie van de te compenseren gronden onjuist is. Weliswaar zijn in het provinciale Natuurbeheerplan voor die gronden bepaalde natuurbeheertypen geduid, maar daamee is nog niet gezegd dat deze ook ter plaatse reeds aanwezig zijn. Verder biedt in tegenstelling tot het door BMF en anderen gestelde de Verordening 2012 in artikel 4.12.2, aanhef en onder c, de mogelijkheid dat compensatie plaatsvindt in niet gerealiseerde delen van de EHS. Verder is een afdoende beschrijving gegeven van de wijze waarop de verder van de Heizenschedijk gelegen percelen zullen worden ingericht.
6. BMF en anderen betogen verder dat de nieuwe zijarm met een in- en uitstapmogelijkheid in combinatie met de kanovaart de vogelstand verstoort, te meer nu de Reusel opnieuw is ingericht en de waterstand lager is dan voorheen en kanovaarders vaker de oevers betreden. De bij het plan voorziene uitkijktoren kan leiden tot de komst van roofvogels. Verder worden gronden in gebruik genomen voor recreatief gebruik die thans een belangrijke functie hebben voor weidevogels. Gezien de inbreuken op de vogelstand is een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig, aldus BMF en anderen.
6.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In de ter zake op 7 februari 2013 door BRO uitgebrachte Toets natuurwetgeving Reuselhoeve, Moergestel wordt ten aanzien van vogels gesteld dat, mits de werkzaakheden in bepaalde periodes niet worden uitgevoerd, geen overtreding van de Ffw valt te verwachten. BMF en anderen hebben geen gegevens aangedragen die twijfel over het uitgebrachte rapport oproept. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Ten aanzien van de mogelijke komst van roofvogels komt de weerlegging daarvan door de raad, dat gezien de toegelaten bouwhoogte van de uitkijktoren in verhouding tot de omringende bomen in combinatie met de verstorende werking van bezoekers een dergelijke komst onwaarschijnlijk is, niet onaannemelijk voor.
7. Voor zo ver BMF en anderen nog betogen dat de raad geen medewerking aan de plannen van de Reuselhoeve had mogen verlenen omdat deze zich niet verdragen met een goede ruimtelijke ordening, overweegt de voorzitter het volgende.
Niet in geschil is dat de thans ter plaatse uitgeoefende recreatieve activiteiten en de bestaande bebouwing als zodanig waren bestemd. Gegeven dit geheel aan bestaande, legale recreatieve activiteiten ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft besloten medewerking te verlenen aan de verlegging van het overgrote deel van de activiteiten meer van de Reusel af. Het bedrijfsperceel vormde een enclave in de EHS, die nu meer naar elkaar toe wordt getrokken. Dat daarbij, voor zover het de bestemming "Recreatie" betreft, nog een mogelijkheid is geboden tot het in- en uitstappen van kano’s bij de zijarm van de Reusel maakt dit niet anders. Daarbij is van belang dat, anders dan BMF en anderen kennelijk menen, de mogelijkheid om ter plaatse faciliteiten te bieden aan de kanovaart, een legale activiteit is en derhalve in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Ook ten aanzien van de kanovaart op de Reusel geldt geen verbod.
Ten aanzien van het betoog van BMF en anderen dat een onderzoek naar alternatieven ontbreekt overweegt de voorzitter ten slotte dat blijkens het natuurcompensatieplan is bezien of er alternatieven bestaan voor de locatie van de Reuselhoeve. Niet aannemelijk is gemaakt dat de daarbij getrokken conclusie, namelijk dat er sprake is van een plaatsgebonden bedrijf in de vorm van een kanoboerdeij en dat er geen enkele alternatieve locatie aan de Reusel buiten de EHS te vinden is, onjuist is.
8. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in het door BMF en anderen aangevoerde aanleiding een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats", uitsluitend ter plaatse van de bestemming "Natuur". Voor het overige bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
9. De raad van de gemeente Oisterwijk dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Oisterwijk van 12 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Reuselhoeve te Moergestel" voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kabel/tokkelbaan en opstapplaats", uitsluitend ter plaatse van de bestemming "Natuur";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Oisterwijk tot vergoeding van bij de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 20,54 (zegge: twintig euro en vierenvijftig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad van de gemeente Oisterwijk aan de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2014
45.