201305536/1/A2.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 18 april 2013 in zaak nr. 12/3590 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende zorgtoeslag voor het jaar 2010 definitief berekend en vastgesteld op € 504,00 alsmede de teveel aan haar betaalde voorschotten van € 117,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 23 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2013 heeft de rechtbank het door
[appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag, zoals deze wet luidde ten tijde van belang, is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) moet onder inkomensgegeven worden verstaan het inkomensgegeven, als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, sub 1o, van de Awr moet onder inkomensgegeven, indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen worden verstaan.
2. Bij besluit van 24 december 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] een voorschot zorgtoeslag toegekend voor het jaar 2010, berekend op basis van een toetsingsinkomen van € 21.816,00.
Aan de besluiten van 13 juli 2012 en 23 augustus 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat bij de berekening van de zorgtoeslag moet worden uitgegaan van het verzamelinkomen dat door de belastinginspecteur is vastgesteld in de aanslag inkomstenbelasting over 2010, in dit geval € 24.147,00.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij het bepalen van de draagkracht de aanslag inkomstenbelasting moet volgen, zoals die door de belastinginspecteur is vastgesteld, heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen is uitgegaan van een onjuist inkomensgegeven. Volgens [appellante] had de Belastingdienst/Toeslagen dienen uit te gaan van een toetsingsinkomen over 2010 van € 20.057,00.
3.1. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr. 200909278/1/H2) dient ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is, ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir, het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te worden genomen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de bepaling van de draagkracht was gehouden de door de belastinginspecteur vastgestelde aanslag te volgen, hetgeen de Belastingdienst/Toeslagen ook heeft gedaan. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om van deze vaste rechtspraak af te wijken.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
97-680.