ECLI:NL:RVS:2014:1730

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
201307834/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dwarsgracht en Jonen vastgesteld door de raad van de gemeente Steenwijkerland

Op 18 juni 2013 heeft de raad van de gemeente Steenwijkerland het bestemmingsplan "Dwarsgracht en Jonen" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten, waaronder [appellant sub 1] uit Utrecht, [appellant sub 2] uit Krimpen aan den IJssel en [appellante sub 3] uit Bloemendaal, beroep ingesteld. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De raad heeft een verweerschrift ingediend en [appellante sub 3] heeft nadere stukken ingediend. De zitting vond plaats op 18 februari 2014, waar de appellanten en de raad, vertegenwoordigd door C.D. Charité, aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan ten onrechte alleen recreatieve bewoning door de eigenaar toestaat en niet door derden. Ze stellen dat er geen ruimtelijke argumenten zijn om dit gebruik te beperken en dat het plan in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). De raad heeft echter uiteengezet dat het gebruik voor recreatieve bewoning door derden niet passend is in de woonkern Jonen, omdat dit kan leiden tot overlast en een andere ruimtelijke uitstraling.

De Afdeling oordeelt dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 14 mei 2014.

Uitspraak

201307834/1/R1.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Utrecht,
2. [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Krimpen aan den IJssel,
3. [appellante sub 3], wonend te Bloemendaal,
en
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dwarsgracht en Jonen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 3] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2014, waar [appellant sub 1], [appellante sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door
C.D. Charité, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor de kernen Dwarsgracht en Jonen.
3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover dat ziet op hun percelen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Zij betogen dat het plan ten onrechte uitsluitend voorziet in recreatieve bewoning door de eigenaar. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] dient recreatieve bewoning door derden eveneens te worden toegelaten. Zij voeren aan dat er geen ruimtelijke argumenten zijn het gebruik als tweede woning te beperken tot de eigenaar. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] worden de gebruiksmogelijkheden voorts zonder motivering beperkt ten opzichte van het voorgaande plan. Het plan maakt volgens hen voorts een ongeoorloofde inbreuk op hun eigendomsrecht. In dit verband voeren [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] aan dat het plan in strijd is met artikel 1 van het Eerste protocol van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). [appellante sub 3] voert daarnaast aan dat het plan tot gevolg heeft dat recreatieve bewoning niet mogelijk is indien een familiestichting eigenaar is van één van de woningen. Voorts betoogt zij dat raad de verwachting heeft gewekt dat het plan zou voorzien in recreatieve bewoning door derden. [appellante sub 3] heeft tot slot aangevoerd dat het plan leidt tot een waardedaling van haar woning.
4. De raad heeft uiteengezet dat niet is beoogd het gebruik voor recreatieve bewoning te beperken tot uitsluitend de persoon van de eigenaar. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de woningen voor recreatieve bewoning door leden van het huishouden van de eigenaren dient te worden ingelezen in artikel 1, lid 1.118, van de planregels. De raad heeft daarnaast uiteengezet dat recreatief gebruik van de woningen door derden niet passend is in de woonkern Jonen. Het recreatieve gebruik door derden kan volgens de raad voor overlast zorgen en heeft tot gevolg dat de gebruikers minder binding hebben met de woonkern dan de eigenaren en de leden van hun huishouden.
5. Aan de percelen aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, onder 1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen;
[…]
met daaraan ondergeschikt:
1. tuinen;
2. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
3. groenvoorzieningen;
4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Ingevolge lid 17.5.1, aanhef en onder h, wordt onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval verstaan het gebruiken van gebouwen voor recreatieve bewoning.
Ingevolge artikel 1, lid 1.118, wordt onder recreatieve bewoning verstaan de bewoning door derden, niet zijnde de eigenaar van de woning, voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
6. De Afdeling is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 1, lid 1.118, van de planregels met zich brengt dat onder recreatieve bewoning door derden niet wordt verstaan bewoning door leden van het huishouden van de eigenaar. Het gebruik voor recreatieve bewoning door leden van het huishouden van de eigenaar valt daarmee niet onder het in artikel 17, lid 17.5.1., aanhef en onder h, van de planregels opgenomen gebruiksverbod. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad niet heeft beoogd het gebruik voor recreatieve bewoning te beperken tot de persoon van de eigenaar, maar ook het gebruik voor recreatieve bewoning door leden van het huishouden van de eigenaar heeft willen toelaten.
7. Ten aanzien van het betoog dat het plan een beperking vormt van de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het voorgaande plan overweegt de Afdeling dat het gebruik voor recreatieve bewoning onder het voorgaande bestemmingsplan "Jonen" niet was toegelaten. De woningen waren onder dat plan uitsluitend bestemd voor permanente bewoning. Het plan voorziet in zoverre derhalve voor het eerst in recreatieve bewoning. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het plan een beperking vormt van de gebruiksmogelijkheden van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3]. Het betoog faalt.
8. Met betrekking tot het betoog dat aan de keuze van de raad om het gebruik voor recreatieve bewoning te beperken tot de eigenaar en de leden van zijn huishouden geen ruimtelijke argumenten ten grondslag liggen, overweegt de Afdeling als volgt. In de Nota zienswijzen staat vermeld dat de raad het onwenselijk vindt dat de woningen voor recreatieve doeleinden worden gebruikt door derden, nu het gebruik door wisselende gebruikers volgens de raad een andere ruimtelijke uitstraling heeft. In een woonkern als Jonen zijn wisselende recreatieve gebruikers niet wenselijk, nu dit gevolgen kan hebben voor de leefbaarheid en het sociale klimaat binnen de gemeenschap, zo staat in de Nota zienswijzen vermeld.
De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat recreatieve bewoning door wisselende gebruikers een andere ruimtelijke uitstraling heeft dan het gebruik als tweede woning door de eigenaar en de leden van zijn huishouden. Daarbij heeft de raad van belang kunnen achten dat wisselende gebruikers voor meer overlast kunnen zorgen voor omwonenden. Voorts heeft de raad bij zijn oordeel kunnen betrekken dat het wisselende recreatieve gebruik van de woningen gevolgen kan hebben voor het sociale klimaat en de leefbaarheid van de gemeenschap, nu het aannemelijk is dat wisselende gebruikers minder binding hebben met de kern Jonen. Het betoog faalt.
9. Met betrekking tot het betoog van [appellante sub 3] omtrent de familiestichting is ter zitting gebleken dat de woningen niet in eigendom zijn bij een dergelijke stichting. Ter zitting is voorts gebleken dat er geen voornemens bestaan de eigendom van de woningen over te dragen aan een familiestichting. In het aangevoerde hieromtrent ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het gebruik voor recreatieve bewoning niet heeft kunnen beperken tot de eigenaar en de leden van zijn huishouden. Het betoog faalt.
10. Over het betoog van [appellante sub 3] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in recreatieve bewoning door derden. Uit de omstandigheid dat in de inspraaknota niet was opgenomen dat het gebruik voor recreatieve bewoning zou worden beperkt tot de eigenaar, kon [appellante sub 3] niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat het plan in recreatieve bewoning door derden zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
11. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Daarbij is van belang dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, onder het voorgaande bestemmingsplan "Jonen" het gebruik van de woningen voor recreatieve bewoning niet was toegelaten. Het betoog faalt.
12. Ten aanzien van het betoog dat het plan een onaanvaardbare inbreuk vormt op het eigendomsrecht overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 1 van het Eerste protocol van het EVRM, voor zover hier van belang, heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, laat artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang (vergelijk de uitspraak van 14 april 2010, zaaknummer 200907391/1/H2) en is een bestemmingsplanregeling een zodanige regulering (vergelijk de uitspraak van 12 november 2003, zaaknummer 200301877/1).
Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht ten aanzien van de beroepsgronden van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en in het licht van de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van nieuwe bestemmingen en regels, heeft de raad de belangen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] op voldoende evenwichtige wijze afgewogen bij zijn besluitvorming. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat als gevolg van de vaststelling van het plandeel het door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde eigendomsrecht op de gronden van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] is geschonden.
Het betoog faalt.
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
575.