201308214/1/R3.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Beers, gemeente Cuijk,
en
de raad van de gemeente Cuijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van10 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen" vastgesteld
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, en de raad, vertegenwoordigd door M.W.C. Brugman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellant], die aan de [locatie] een agrarisch bedrijf exploiteert, betoogt dat de plangrens is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening omdat zijn gronden daardoor onder twee verschillende planologische regimes vallen. Voorts zijn de legaal aanwezige schuur en garage en het legale gebruik van de tuin aan de oostkant van de Wielweg ten onrechte onder het overgangsrecht zijn gebracht en is ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" toegekend. Deze dubbelbestemming brengt onnodige beperkingen mee en de raad heeft onvoldoende onderzoek gedaan om de dubbelbestemming te rechtvaardigen, aldus [appellant].
2.1. De raad stelt dat het plan een conserverend karakter heeft, waarbij de bestaande planologische rechten het uitgangspunt hebben gevormd. De aan de gronden rondom de bedrijfswoning toegekende bestemming is in overeenstemming met de voorheen geldende planologische regimes. Voorts is bij het opstellen van de planregels aangesloten bij de planregels van het plan "Buitengebied 2010", zodat voor de gronden van [appellant] geen verschillende regimes gelden. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de archeologische dubbelbestemming is gebaseerd op de archeologische verwachtingskaart die onderdeel uitmaakt van het "Archeologische beleidsplan Cuijk" en dat bij het toekennen van de dubbelbestemming voldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant].
2.2. In het plan zijn aan de gronden van [appellant] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden", de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied" en "specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" aangewezen gronden bestemd voor agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende agrarische voorzieningen.
Ingevolge lid 4.6, aanhef en onder a, is het verboden om zonder omgevingsvergunning de in die bepaling opgesomde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren.
ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied", onderscheidenlijk "specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen".
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, zijn de voor "Waarde - Archeologie 5" aangewezen gronden, behalve voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Ingevolge lid 20.2.1 dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Ingevolge lid 20.3 is het verboden om zonder omgevingsvergunning de onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding "Waarde - Archeologie 5". Voor vrijwel alle werken of werkzaamheden geldt het verbod alleen indien de oppervlakte meer dan 2500 m2 bedraagt en de diepte - voor zover van toepassing - groter is dan 0,5 m.
Ingevolge het bepaalde onder k is het verbod niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van de gronden.
2.3. Het plan geldt voor de gronden van [appellant] die zijn gelegen rondom de eveneens bij hem in eigendom zijnde gronden waaraan in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 een agrarische bestemming en bouwvlakken zijn toegekend voor de bedrijfsbebouwing en de bedrijfswoning.
2.4. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De enkele omstandigheid dat verschillende bestemmingsplannen gelden voor de gronden van [appellant] is daartoe onvoldoende. Voorts vloeit de strakke begrenzing van de bedrijfswoning voort uit de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", waartegen [appellant] niet is opgekomen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat door de begrenzing de wijzigingsbevoegdheden ten behoeve van vormverandering of vergroting van het bouwvlak uit het plan "Buitengebied 2010" niet kunnen worden toegepast. Overigens heeft [appellant] niet gesteld dat hij concrete bouwplannen heeft voor de gronden die in het plangebied liggen. Het betoog faalt.
2.5. De bebouwing en de tuin ten oosten van de Wielweg zijn in het plan niet als zodanig bestemd. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat voorheen ter plaatse wel bebouwing toegestaan is geweest en dat niet is uitgesloten dat de aanwezige bebouwing en het bestaande gebruik van de gronden als tuin legaal zijn. In zoverre heeft de raad onvoldoende onderzocht of in het plan voldoende rekening is gehouden met de bestaande planologische rechten. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog slaagt.
2.6. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de raad naar zijn mening meer onderzoek had moeten verrichten naar het voorkomen van archeologische waarden omdat de gronden ter plaatse zijn geroerd vanwege de bedrijfsactiviteiten en de ontgrondingen die in het verleden hebben plaatsgevonden.
Volgens de toelichting heeft de gemeente Cuijk een rijk bodemarchief en zijn op veel plaatsen archeologische sporen aanwezig of te verwachten vanwege de bewoningsgeschiedenis gedurende de Romeinse tijd, maar ook vanwege nog aanwezige sporen uit de prehistorie en de vroege en late middeleeuwen. Daarom is een beleidsplan met bijbehorende archeologische beleidskaart opgesteld waarin is aangegeven hoe in bestemmingsplannen met archeologie moet worden omgegaan. [appellant] heeft de stelling van de raad dat de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" ter plaatse van zijn gronden in overeenstemming is met de archeologische beleidskaart, niet betwist. Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse geen archeologische waarden meer aanwezig zijn. De enkele stelling dat de gronden ter plaatse geroerd zijn is daartoe onvoldoende. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de toelichting staat dat alleen de gebieden die niet zijn ontgrond zijn opgenomen in de gemeentelijke archeologische waardenkaart. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat de omgevingsvergunningsplicht uit artikel 20, lid 20.3, van de planregels in hoofdzaak slechts geldt voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm en dat de raad ter zitting heeft gesteld dat de gronden van [appellant] in het verleden niet diep zijn geroerd omdat het gaat om weidegronden. Voorts heeft de raad in de stelling van [appellant] dat de dubbelbestemming niet noodzakelijk is omdat aan de gronden geen bouwvlak is toegekend geen aanleiding hoeven zien de dubbelbestemming niet toe te kennen nu het daardoor geldende afwegingskader ook betrekking heeft op verschillende gebruiksmogelijkheden van de gronden. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad de dubbelbestemming niet in redelijkheid heeft kunnen toekennen. Wat betreft de belangenafweging neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat door de toekenning van de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied" en "specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassen" aan de gronden al beperkingen gelden voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, en de archeologische dubbelbestemming daar weinig extra beperkingen aan toevoegt. Voorts is het normale onderhoud en/of gebruik van de gronden uitgezonderd van de vergunningplicht. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende blijk heeft gegeven van een zorgvuldige afweging van het belang van de bescherming van archeologische waarden en de belangen van [appellant] bij een onbelemmerd gebruik van zijn gronden. Het betoog faalt.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" ter plaatse van de gronden van [appellant] die ten oosten van de Wielweg liggen, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
In het verweerschrift staat dat de raad de wens van [appellant] om tot één planologisch regime te komen voor zijn gronden aan de [locatie] deelt en dat hij daartoe een oplossing wil zoeken binnen het regime van het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Nu de raad ter zitting heeft toegelicht dat de procedure tot herziening van dat plan nog loopt, ziet de Afdeling daarin aanleiding om geen bestuurlijke lus toe te passen en de raad geen opdracht te geven om het onderhavige plan aan te passen.
Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel II van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
3. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Cuijk van 10 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" ter plaatse van de gronden van [appellant] ten oosten van de Wielweg;
III. draagt de raad van de gemeente Cuijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Cuijk tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Cuijk aan [appellant A] en [appellante B] het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Mathot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
413.