201308595/1/R4.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging voor Natuur- en Milieubescherming Pijnacker, gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
appellante,
en
de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "N470 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2014, waar de vereniging, vertegenwoordigd door N.J.P. van der Helm, en de raad, vertegenwoordigd door H. Stolk en R. van den Bosch, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor de N470 en is grotendeels conserverend van aard, maar voorziet daarnaast in de aanleg van een rotonde ten behoeve van de aansluiting van de Komkommerweg op de N470.
3. De vereniging kan zich niet verenigen met de uitbreiding van de verkeersbestemming ter plaatse van de beoogde rotonde. De rotonde wordt volgens de vereniging ten onrechte gerealiseerd op percelen die gereserveerd zijn ter compensatie van het veenweidegebied dat verloren is gegaan als gevolg van de aanleg van de N470. De vereniging voert hierbij aan dat de raad rekening had moeten houden met hetgeen is afgesproken tussen het provinciebestuur van Zuid-Holland en de vereniging.
3.1. De raad stelt dat de gemeente, samen met het provinciebestuur en de vereniging, in 2005 een convenant heeft gesloten over natuurcompensatie naar aanleiding van de realisatie van de N470. Wegens moeilijkheden bij het beschikbaar krijgen van toen aangewezen compensatiegronden, hebben het provinciebestuur en de vereniging onderling nieuwe afspraken gemaakt over grondruil. Ten tijde van het maken van deze afspraken was het voornemen om de Komkommerweg op deze plek aan te sluiten op de N470 reeds bekend, nu dit is aangekondigd in het bestemmingsplan "N470", de Structuurvisie "Pit!" en het bestemmingsplan "Duurzame Glastuinbouwgebieden". De raad wijst er voorts op dat uit de brief van de provincie van 17 december 2013 volgt dat bij de overdracht van de beheersafspraken is vastgelegd dat de gronden die nodig zijn voor de aansluiting van de Komkommerweg op de N470 buiten de natuurcompensatie worden gehouden.
3.2. De Afdeling overweegt dat de raad niet is gebonden aan de afspraken tussen het provinciebestuur en de vereniging en daar evenmin rekening mee heeft kunnen houden, nu de raad niet op de hoogte was van de afspraken. Gelet op de brief van 17 december 2013 heeft de provincie bij de overdracht van de beheersafspraken voor de compensatiegronden overigens rekening gehouden met de aanleg van de beoogde rotonde. Het onderhavige plan staat derhalve niet in de weg aan natuurcompensatie ten behoeve van de N470.
Het betoog faalt.
4. De vereniging betoogt voorts dat de door de raad geboden financiële compensatie onvoldoende is. Bij het bepalen van het bedrag is ten onrechte slechts rekening gehouden met de fysieke aantasting van 0,15 hectare als direct gevolg van de aanleg van de rotonde. Volgens de vereniging dient echter ook rekening te worden gehouden met de verkeersbewegingen van met name vrachtwagens die door de beoogde rotonde lichtverstoring in de Zuidpolder van Delfgauw zullen veroorzaken. Deze lichtverstoring ziet op een groter gebied dan het ruimtebeslag van de rotonde van 0,15 hectare die de raad als uitgangspunt heeft genomen bij het bepalen van het compensatiebedrag, aldus de vereniging.
4.1. De raad stelt dat de financiële compensatie is gerelateerd aan het ruimtebeslag van de beoogde rotonde. Om lichtverstoring tegen te gaan zullen mitigerende maatregelen worden genomen. De raad wijst er in dit verband op dat een aarden wal langs de N470 is aangelegd om lichtverstoring tegen te gaan en dat een soortgelijke aarden wal tevens bij de rotonde zal worden aangelegd.
4.2. In het rapport van Tauw ‘Natuurtoets rotonde N470-Komkommerweg te Pijnacker’ van 3 mei 2013 zijn de effecten van de beoogde rotonde op landschaps- en natuurwaarden onderzocht. De Zuidpolder is een belangrijk weidevogelgebied. Door de aanleg van de rotonde treedt een geringe afname van de fysieke oppervlakte van het weidevogelgebied op. Negatieve effecten door licht zijn volgens het rapport uitgesloten, mits mitigerende maatregelen worden getroffen, zoals het verleggen van de aarden wal en praktische toepassingen voor de lichtverstoring van straatverlichting. In hetgeen de vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de resultaten van het onderzoek onjuist zijn. Nu lichtverstoring vanwege vrachtverkeer op de rotonde volgens het rapport kan worden uitgesloten, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de geboden compensatie ontoereikend is.
Het betoog faalt.
5. De vereniging betoogt dat bij het in gebruik nemen van de rotonde, de rotonde die nu wordt gebruikt ter ontsluiting van het lint Oude Leede zal moeten worden afgesloten, om aan de eisen van doorstroming te voldoen. De zuidelijke parallelweg van de N470 zal vervolgens opgewaardeerd moeten worden om het lint Oude Leede te ontsluiten, hetgeen volgens de vereniging tot extra hinder en fysieke aantasting van de Zuidpolder leidt.
5.1. De raad stelt dat voor een mogelijke toekomstige opwaardering van de zuidelijke parallelweg een aparte planologische procedure dient te worden gevolgd.
5.2. De Afdeling overweegt dat het thans voorliggende plan niet voorziet in de door de vereniging gevreesde opwaardering van de Zuidelijke Parallelweg, zodat dit betoog buiten inhoudelijke bespreking dient te blijven.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
472-808.