ECLI:NL:RVS:2014:1745

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
201308392/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Hoogveld-De Groote Heeze 2012 en de gevolgen voor Heijen B.V.

Op 14 mei 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen A.V.G. Bedrijven Heijen B.V. en de gemeente Gennep. Het geschil betreft de vaststelling van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hoogveld-De Groote Heeze 2012' door de raad van de gemeente Gennep op 24 juni 2013. Heijen B.V. en anderen hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat het bestemmingsplan hun bestaande rechten onvoldoende waarborgt, met name met betrekking tot de bouwvlakken op de percelen Hoogveld 20 en 21. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 maart 2014 ter zitting behandeld.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad in zijn nota van zienswijzen heeft gesteld dat het gebouw van Heijen B.V. binnen het bouwvlak past, maar later in het verweerschrift heeft aangegeven dat dit niet het geval is. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van Heijen B.V. en anderen bij de uitbreiding van de bouwvlakken. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend regime' en de beperkingen voor buitenopslag zijn ook aan de orde gekomen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad niet zonder onderzoek tot de conclusie mocht komen dat de bestaande woningen als zodanig konden worden bestemd, en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor het woon- en leefklimaat van de bewoners van de burgerwoningen.

De Raad van State heeft het beroep van Heijen B.V. gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De raad van de gemeente Gennep is opgedragen om binnen 52 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan Heijen B.V. en anderen.

Uitspraak

201308392/1/R1.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A.V.G. Bedrijven Heijen B.V., gevestigd te Heijen, en anderen (hierna: Heijen B.V. en anderen), gemeente Gennep,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Gennep,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Hoogveld-De Groote Heeze 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Heijen B.V. en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Heijen B.V. en anderen hebben nadere stukken ingediend.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B], belanghebbende C] en [belanghebbende D] (hierna tezamen in enkelvoud: [belanghebbende C]), [belanghebbende E] en [belanghebbende F] (hierna tezamen in enkelvoud: [belanghebbende E]), [belanghebbende G], [belanghebbende H] en [belanghebbende I], [belanghebbende J] en [belanghebbende K] (hierna tezamen in enkelvoud: [belanghebbende J]), [belanghebbende L] en [belanghebbende M] (hierna tezamen in enkelvoud: [belanghebbende L]), [belanghebbende N] en [belanghebbende O] (hierna tezamen in enkelvoud: [belanghebbende N]), en [belanghebbende P] en [belanghebbende Q] (hierna tezamen in enkelvoud: [belanghebbende P]) hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2014, waar Heijen B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.H.E. van de Klift, advocaat te Nijmegen, en ing. H. Neelen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. I.D.A.M. Voncken-Janssen, wethouder, en S. Peters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. M.G. Spijker, advocaat te Boxmeer, en [belanghebbende C], [belanghebbende E], [belanghebbende G], [belanghebbende H] en [belanghebbende I], [belanghebbende J], [belanghebbende L], [belanghebbende N] en [belanghebbende P], vertegenwoordigd door [belanghebbende M] en [belanghebbende I].
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de bestaande bedrijventerreinen Hoogveld en De Groote Heeze ten noorden van de kern Heijen.
Omvang bouwvlak Hoogveld 21
3. Heijen B.V. en anderen betogen dat het plan hun bestaande rechten onvoldoende waarborgt nu het bouwvlak op het perceel Hoogveld 21 niet groot genoeg is voor hun bestaande en vergunde gebouw.
3.1. De Afdeling stelt vast dat de raad in de nota van zienswijzen heeft gesteld dat het gebouw binnen het bouwvlak past. In het verweerschrift stelt dat raad echter dat na vaststelling van het plan is gebleken dat het vergunde en gerealiseerde gebouw op het perceel Hoogveld 21 net niet binnen het bouwvlak past. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
Omvang bouwvlak Hoogveld 20
4. Heijen B.V. en anderen betogen dat het plan voor het perceel Hoogveld 20 ten onrechte niet voorziet in een bouwvlak in het verlengde van de weg Hoogveld waardoor zij worden beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. De raad heeft dit zonder nadere motivering niet meegenomen in de belangenafweging. Voorts had het bouwvlak in het noordwesten van het perceel met een klein hoekje moeten worden uitgebreid, aldus Heijen B.V. en anderen.
4.1. De raad stelt dat in het plan de bouwvlakken uit het bestemmingsplan "Hoogveld" zijn overgenomen. Het feitelijke gebruik dat van deze gronden wordt gemaakt is volgens de raad als zodanig bestemd. Verder was in het verleden sprake van de realisatie van een regionaal overslagcentrum in de haven van Heijen B.V. en anderen, aldus de raad. Deze plannen liggen momenteel stil maar niet is uitgesloten dat dit in de nabije toekomst toch ontwikkeld wordt. Het opnemen van een bouwvlak in het verlengde van Hoogveld zou het aanleggen van een verbinding tussen de wegen Hoogveld en De Witte Steen een stuk lastiger maken.
4.2. Blijkens de verbeelding voorziet het plan voor het perceel Hoogveld 20 in de bestemming "Bedrijventerrein". Voor een gedeelte van het perceel is een bouwvlak opgenomen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven.
Ingevolge lid 3.2.1, onder a, dienen gebouwen gebouwd te worden binnen het bouwvlak.
4.3. Niet in geschil is dat de bestaande situatie op de gronden in het verlengde van de weg Hoogveld als zodanig is bestemd. Voorts is ter zitting door de wethouder gesteld dat de gemeente voornemens heeft, alhoewel nog weinig concreet, om eerder gestrande plannen voor het havengebied nieuw leven in te blazen, waarvoor de mogelijkheid van verlenging van de weg Hoogveld open moet blijven. Ter zitting hebben Heijen B.V. en anderen desgevraagd gesteld dat zij geen concrete bouwplannen hebben om op de gronden in het verlengde van de weg Hoogveld, die niet zijn voorzien van een bouwvlak, gebouwen op te richten. Zij wensen ter plaatse een bouwvlak met het oog op mogelijke toekomstige uitbreidingen. Gelet op het belang van de gemeente en de niet concrete voornemens van Heijen B.V. en anderen heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het onbebouwd blijven van deze gronden dan aan het belang van Heijen B.V. en anderen om ter plaatse in de toekomst mogelijk gebouwen op te kunnen richten.
Het betoog faalt.
4.4. Wat betreft het hoekje van het bouwvlak in het noordwesten van het perceel is evenmin gebleken van een concreet voornemen van Heijen B.V. en anderen. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat Heijen B.V. en anderen door de vorm van het bouwvlak ter plaatse ernstig in hun belangen worden geschaad. Niet in geschil is dat ter plaatse thans geen bebouwing aanwezig is. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ter plaatse had moeten voorzien in uitbreiding van het bouwvlak.
Het betoog faalt.
Dubbelbestemming "Waterstaat - Stroomvoerend regime"
5. Heijen B.V. en anderen betogen voorts dat de dubbelbestemming "Waterstaat - Stroomvoerend regime" een beperking van hun bouw- en gebruiksmogelijkheden oplevert, ondanks de ruime afwijkingsregeling. In dit verband voeren Heijen B.V. en anderen aan dat geen wettelijke verplichting bestaat tot het opnemen van deze dubbelbestemming en zij een Waterwetvergunning hebben.
5.1. De raad stelt dat de dubbelbestemming niet zal leiden tot een onaanvaardbare beperking voor Heijen B.V. en anderen. Het plan voorziet weliswaar in een bouwverbod maar tevens in een aantal uitzonderingen en biedt daarmee voldoende flexibiliteit voor bedrijven binnen die dubbelbestemming, aldus de raad.
5.2. Blijkens de verbeelding voorziet het plan voor het meest noordelijke deel van het perceel Hoogveld 21 in de enkelbestemming "Bedrijventerrein" en de dubbelbestemming "Waterstaat - Stroomvoerend regime".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven.
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, zijn de voor "Waterstaat - Stroomvoerend regime" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed.
Ingevolge lid 13.2 mag op de voor "Waterstaat - Stroomvoerend regime" aangewezen gronden, in afwijking van de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, niet worden gebouwd, met uitzondering van:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en werken, geen bouwwerk zijnde, ten behoeve van de bestemming "Waterstaat - Stroomvoerend regime";
b. de gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte;
c. bouwwerken waarvoor op grond van artikel 6.12, tweede lid, van het Waterbesluit geen watervergunning is vereist.
Ingevolge lid 13.3 kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits de afvoercapaciteit van de rivier in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam gehoord.
5.3. Zoals de raad terecht stelt, zijn de gronden waaraan de dubbelbestemming "Waterstaat - Stroomvoerend regime" is toegekend op de kaart bij de Beleidslijn Grote Rivieren opgenomen als "Stroomvoerend regime". Zoals in paragraaf 5.2 van de plantoelichting staat, heeft deze bestemming tot doel de bescherming en het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad terecht rekening gehouden met de Beleidslijn Grote Rivieren en ter bescherming en het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed voormelde dubbelbestemming opgenomen. Gelet op de afwijkingsmogelijkheid van artikel 13, lid 13.3, van de planregels, op basis waarvan bouwwerken kunnen worden opgericht mits de afvoercapaciteit van de rivier in voldoende mate is gewaarborgd, is voldoende rekening gehouden met de belangen van Heijen B.V. en anderen. In de enkele stelling dat Heijen B.V. en anderen voor toekomstige uitbreidingen hierdoor nog een extra procedure moeten doorlopen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
Buitenopslag
6. Heijen B.V. en anderen betogen dat het plan voor de buitenopslag niet voor hun hele perceel voorziet in een maximale hoogte van 10 m. Dit leidt tot een beperking in hun bedrijfsmogelijkheden. De aanduiding "Specifieke vorm van bedrijfsterrein - havenzijde" dient uitgebreid te worden zodat recht wordt gedaan aan de milieuvergunning opgenomen rechten, aldus Heijen B.V. en anderen.
6.1. De raad stelt dat de regeling voor de buitenopslag is opgenomen vanuit stedenbouwkundig oogpunt, onder meer het voorkomen van verrommeling, en het oogpunt van brandveiligheid. Daarnaast is met de actualisatie van dit plan getracht een uniforme regeling, waaronder voor buitenopslag, te bevorderen. De toegestane hoogtes van 5 m en voor een gedeelte 10 m bieden voldoende mogelijkheden voor Heijen B.V. en anderen, zo stelt de raad. Bovendien voorziet het plan ook in een afwijkingsbevoegdheid om na een belangenafweging met een omgevingsvergunning af te wijken van deze hoogtes.
6.2. Blijkens de verbeelding voorziet het plan voor het perceel Hoogveld 20 voor het hele perceel in de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - vervaardiging van beton-, cement-, en gipsproducten". Voor een gedeelte van het perceel is een bouwvlak opgenomen en geldt de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - havenzijde".
Ingevolge artikel 1, lid 1.25, onder b, van de planregels, wordt bij gebruik onder bestaand verstaan: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven […];
[…]
h. buitenopslag overeenkomstig het bepaalde in lid 3.1.7;
[…].
Ingevolge lid 3.1.7 geldt voor buitenopslag:
a. de afstand van buitenopslag tot de zijdelingse perceelgrens mag aan minimaal één zijde niet minder bedragen dan 3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein-vervaardiging van beton-, cement-, en gipsproducten" de bestaande buitenopslag is toegestaan;
b. de hoogte van de buitenopslag mag niet meer bedragen dan 5 m;
[…]
d. in afwijking van het bepaalde onder b, mag de hoogte van buitenopslag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein-havenzijde" niet meer bedragen dan 10 m.
Ingevolge lid 3.5.3 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van een afwijking van het bepaalde in lid 3.1.7 teneinde buitenopslag mogelijk te maken, mits er sprake is van een uit visueel oogpunt en vanuit een oogpunt van brandveiligheid aanvaardbare opslag, gelet op:
a. de situering van de buitenopslag;
b. de hoogte en de oppervlakte van de buitenopslag;
c. de aard van de goederen of stoffen die worden opgeslagen;
d. de blijvende bereikbaarheid van het bouwperceel voor de brandweer.
6.3. Er is geen rechtsregel op grond waarvan de raad was gehouden de buitenopslag, zoals die is vergund in een milieuvergunning, in het bestemmingsplan over te nemen. Dat neemt niet weg dat uit een dergelijke vergunning wel kan blijken welk belang Heijen B.V. en anderen hebben. Niet is gebleken dat de raad de milieuvergunningen van Heijen B.V. en anderen in zijn belangenafweging heeft betrokken. Voor zover de raad heeft gesteld dat het toestaan van buitenopslag van 10 m overal op het perceel uit ruimtelijk oogpunt niet is gewenst, overweegt dat Afdeling dat niet inzichtelijk is gemaakt op grond van welke ruimtelijke overwegingen de raad de grens heeft bepaald tussen het gebied waar buitenopslag van 5 m dan wel 10 m is toegestaan. Gelet hierop is het besluit niet voorbereid met de bij het nemen van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat is beoogd de feitelijk bestaande opslag mogelijk te maken. Uit artikel 1, lid 1.25, onder b, van de planregels, volgt echter niet dat dit begrip feitelijk of juridisch, bijvoorbeeld aan de hand van hetgeen een milieuvergunning bepaalt, moet worden uitgelegd. Daar komt bij dat bij een bedrijf als het onderhavige niet meer is vast te stellen wat op het peilmoment het feitelijke gebruik was wat betreft opslag. Ook is niet duidelijk hoe artikel 3, lid 3.1.7, onder a en onder b zich tot elkaar verhouden, nu onder b de opslag is beperkt tot een hoogte van 5 m, maar onder a is bepaald dat de bestaande buitenopslag is toegestaan. Gelet hierop is niet duidelijk tot welke hoogte op de gronden van Heijen B.V. en anderen buitenopslag is toegestaan. Gelet hierop is het besluit in zoverre in strijd met de rechtszekerheid.
Het betoog slaagt.
Burgerwoningen
7. Heijen B.V. en anderen betogen dat ten onrechte niet is onderzocht wat de gevolgen van de als burgerwoning bestemde woningen zijn voor hun bedrijfsvoering. Voorts betogen Heijen B.V. en anderen dat het college van gedeputeerde staten van Limburg in een eerdere procedure heeft geconcludeerd dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de woningen kan worden gegarandeerd. Ook van een "plattelandswoning" waar de raad aan refereert en waarbij een minder goed woon- en leefklimaat acceptabel wordt geacht is geen sprake, aldus Heijen B.V. en anderen.
7.1. De raad stelt dat de burgerwoningen reeds aanwezig waren voordat het bedrijventerrein Hoogveld ontwikkeld werd. De eigenaren van de woningen hebben zich destijds niet verzet tegen de ontwikkeling van een bedrijventerrein voor zware industrie.
7.2. Blijkens de verbeelding voorziet het plan in een aantal verspreide gronden met de bestemming "Wonen - 1" met hierop elf bouwvlakken. Aan vijf plandelen met daarop zeven bouwvlakken westelijk van de Hoofdstraat is tevens de gebiedsaanduiding "woon- en leefklimaat" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor het bestaande aantal woningen, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.
Ingevolge artikel 18, lid 18.6, van de planregels, zijn ter plaatse van de aanduiding 'Woon- en leefklimaat' burgerwoningen op een bedrijventerrein gevestigd. Voor deze woningen kan, in verband met de in de directe nabijheid van die woningen aanwezige bedrijven, niet gegarandeerd worden dat het woon- en leefklimaat vergelijkbaar is met woningen in een woonwijk of kern.
7.3. De raad stelt niet bekend te zijn met klachten over hinder of overlast. Wel stelt de raad dat ter plaatse van deze burgerwoningen niet voldaan kan worden aan de normen die gelden voor stof-, stank- en geluidsoverlast op burgerwoningen. De raad acht de bestemming "Wonen" met een beperking wat betreft het woon- en leefklimaat, het meest passend. Daarbij trekt de raad een parallel met plattelandswoningen.
7.4. Bij besluit van 30 maart 1992, goedgekeurd bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college) van 13 oktober 1992, heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening van het Uitbreidingsplan in Hoofdzaak (Bergen) Hoogveld-burgerwoningen" vastgesteld. Met dat bestemmingsplan werd beoogd acht burgerwoningen waarvoor nog een industriële bestemming gold, te bestemmen overeenkomstig het huidige gebruik. Het besluit tot goedkeuring is bij uitspraak van de Afdeling van 9 juni 1994, nr. G01.92.0362 (aangehecht) vernietigd en voorts is zelf voorziend goedkeuring aan het plan onthouden. De reden daarvoor was dat niet aannemelijk was geworden dat gelet op de geluidhinder vanwege het industrieterrein een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kon worden gewaarborgd.
7.5. Bij besluit van 8 juli 1998 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoogveld", vastgesteld. Aan de betrokken woningen was in dat plan de bestemming "Bedrijven B3" toegekend met de aanduiding "woning". Op grond van de voorschriften was ter plaatse een woning toegestaan. Het college heeft bij besluit van 26 januari 1999 goedkeuring onthouden aan de aanduidingen "woning" voor de betrokken woningen, mede omdat uit door de raad uitgevoerd akoestisch onderzoek blijkt dat hogere grenswaarden nodig waren, maar dat deze niet konden worden verleend. Op grond daarvan heeft het college geconcludeerd dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kon worden gegarandeerd.
7.6. Ter zitting hebben Heijen B.V. en anderen desgevraagd gesteld dat het beroep is gericht tegen alle plandelen met de bestemming "Wonen - 1", zowel met als zonder de gebiedsaanduiding "woon- en leefklimaat". In het beroepschrift is wat betreft de burgerwoningen echter expliciet en alleen gerefereerd aan de woningen die in het bestemmingsplan "Hoogveld" de aanduiding "woning" hadden gekregen, aan welke aanduiding het college goedkeuring heeft onthouden. Dit betreft de woningen westelijk van de Hoofdstraat met thans de gebiedsaanduiding "woon- en leefklimaat".
Heijen B.V. en anderen hebben derhalve beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de hen gegeven termijn voor het aanvullen van de gronden ook plandelen met de bestemming "Wonen - 1" zonder de gebiedsaanduiding "woon- en leefklimaat" aan te vechten. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen alsnog met betrekking tot de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" zonder de gebiedsaanduiding "woon- en leefklimaat" naar voren is gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.
7.7. Gebleken is dat geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor het woon- en leefklimaat voor de bewoners van de desbetreffende woningen, noch naar de gevolgen van de bestemming als burgerwoning voor Heijen B.V. en anderen. Ter zitting is toegelicht dat de raad de aanduiding "woon- en leefklimaat" voldoende acht. Deze aanduiding heeft volgens de raad een signaalfunctie, waarmee wordt gewaarschuwd dat in deze woningen geen optimaal woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat er bewust voor is gekozen om de burgerwoningen, die er eerder stonden dan het industrieterrein is ontwikkeld, gelet op de belangen van de bewoners, als zodanig te bestemmen. De raad heeft ter zitting desgevraagd echter bevestigd dat er sinds de uitspraak van de Afdeling van 1992 en het besluit van het college van 1999 ter plaatse niet veel is veranderd. Het gaat om dezelfde bedrijven en dezelfde mensen. Gelet hierop is niet aannemelijk dat aan de geldende normen voor in ieder geval geluidhinder kan worden voldaan.
7.8. Wat betreft het woon- en leefklimaat ter plaatse, is de enkele stelling van de raad in het verweerschrift dat uit feitelijke informatie niet is gebleken dat er sprake is van bovenmatige hinder of overlast en dat van de desbetreffende burgers geen klachten over hinder of overlast bekend is, naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende om het tegendeel aannemelijk te maken.
7.9. Wat betreft de gevolgen voor de uitbreidingsmogelijkheden voor Heijen B.V. en anderen, wijst de Afdeling er op dat de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) (Stb. 2012, 493) in werking is getreden vóór de vaststelling van het bestemmingsplan. Op het moment van inwerkingtreding van deze wet was ingevolge artikel 2.14, zevende lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, niet meer het feitelijke gebruik maar de planologische status op grond van het toen geldende bestemmingsplan "Hoogveld" bepalend bij aanvragen om vergunningverlening door Heijen B.V. en anderen. Niet is gebleken dat de raad daarmee rekening heeft gehouden bij de besluitvorming en heeft bezien of het bestemmingsplan, gelet op deze wet, gevolgen kan hebben voor Heijen B.V. en anderen.
Voor zover de raad de parallellen ziet met het begrip plattelandswoningen, overweegt de Afdeling dat zij dat betoog niet kan volgen. Dat begrip heeft immers betrekking op een voormalige bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf die een burgerwoonbestemming krijgt. Een dergelijke woning mag meer hinder blijven ondervinden van het bedrijf waartoe het eens behoorde dan een reguliere burgerwoning. In dit geval betreft het echter geen woningen die ooit als bedrijfswoning in gebruik zijn geweest en daarvan thans planologisch worden afgesplitst.
7.10. Het enkele feit dat de woningen langer ter plaatse aanwezig zijn dan het industrieterrein, doet aan de onderzoeksplicht van de raad niet af. Ook in een dergelijke situatie dient de raad zich te vergewissen van de feitelijke situatie voordat hij tot een afweging kan komen. Dat neemt niet weg dat van belang kan zijn of de woningen ooit met bouwvergunning als burgerwoning zijn opgericht en of het gebruik als burgerwoning sindsdien ongewijzigd heeft plaatsgevonden. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 26 februari 2014 in zaak nr. 201306332/1/R1. De raad heeft in deze procedure terzake echter geen stukken overgelegd, maar volstaan met de stelling dat de woningen al meer dan 50 jaar legaal aanwezig zijn.
7.11. Gelet op hetgeen is overwogen in 7.7 tot 7.10 ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad niet zonder onderzoek tot de conclusie mocht komen dat de bestaande woningen als zodanig konden worden bestemd. Het betoog slaagt.
Het beroep is gegrond.
7.12. [belanghebbende A] en [belanghebbende B] betogen dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit.
7.13. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever ten aanzien van artikel 8:69a van de Awb heeft willen aansluiten bij artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet. Ook met artikel 8:69a van de Awb heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond van Heijen B.V. en anderen ten aanzien van het woon- en leefklimaat betrekking heeft op de toepassing van milieuwetgeving, waaronder de Wet geluidhinder. De bepalingen daarvan beogen zowel de belangen van de omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat als de belangen van bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen. Deze bepalingen strekken dan ook mede tot bescherming van de belangen van Heijen B.V. en anderen nu hij door de bestemming "Woning - 1" mogelijk geconfronteerd zal worden met klachten over hinder. Artikel 8:69a van de Awb staat dan ook niet aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg.
Het betoog van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] faalt.
7.14. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en het beginsel van de rechtszekerheid, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor de percelen Hoogveld 20 en Hoogveld 21 en wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" en de gebiedsaanduiding "woon- en leefklimaat".
7.15. De Afdeling overweegt ten overvloede dat, mocht het uit te voeren onderzoek daarvoor aanleiding geven, het op de weg van de raad ligt om te overwegen of voor de woningen een uitsterfregeling in het plan kan worden opgenomen. In dat verband is van belang dat ter zitting door de raad is gesteld dat weliswaar op ambtelijk niveau is bezien of een uitsterfregeling mogelijk was, maar dat die mogelijkheid niet aan de raad is voorgelegd, zodat er van moet worden uitgegaan dat de raad die mogelijkheid nog niet als zodanig onder ogen heeft gezien.
8. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb raad op te dragen om voor de vernietigde plandelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit dient overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt
a. het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" voor de percelen Hoogveld 20 en Hoogveld 21;
b. de plandelen met de bestemming "Wonen - 1" en de gebiedsaanduiding "woon- en leefklimaat";
III. draagt de raad van de gemeente Gennep op om binnen 52 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Gennep tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A.V.G. Bedrijven Heijen B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Gennep aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A.V.G. Bedrijven Heijen B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
410-770.