ECLI:NL:RVS:2014:1748

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
201308578/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Elspeet Dorp 2011 en de rechtsgeldigheid van de bouwplannen

Op 14 mei 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Elspeet Dorp 2011". De zaak is ontstaan na een besluit van de raad van de gemeente Nunspeet op 27 juni 2013, waarbij het bestemmingsplan werd vastgesteld. Meerdere appellanten, wonend in Elspeet, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening waren dat hun belangen niet voldoende waren meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan. De appellanten stelden dat voor hun gebouwen ten onrechte geen bouwvlak voor woningen was opgenomen, ondanks dat deze gebouwen eerder als woning waren gebruikt. De raad van de gemeente Nunspeet verdedigde zich door te stellen dat de gebouwen zonder de benodigde bouwvergunningen waren verbouwd tot woningen en dat het opnemen van een bouwvlak in strijd was met het gemeentelijke ruimtelijke beleid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Afdeling oordeelde dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de appellanten niet voldoende hadden aangetoond dat hun belangen niet in redelijkheid waren afgewogen. De uitspraak bevestigde dat de raad handhavend zal optreden tegen de illegale woonvoorzieningen in de gebouwen. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201308578/1/R2.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,
2. [appellant sub 2], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,
3. [appellant sub 3], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,
4. [appellant sub 4], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,
5. [appellant sub 5], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,
6. [appellant sub 6], wonend te Asperen, gemeente Lingewaal,
7. [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B], wonend te Elspeet, gemeente Nunspeet,
en
de raad van de gemeente Nunspeet,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Elspeet Dorp 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2014, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], en [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B], allen vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, en de raad, vertegenwoordigd door J. Riepma en B. Bertelink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het dorp Elspeet en is conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen het plan voor zover het ziet op het gebouw aan de [locatie 1] (hierna: het gebouw) te Elspeet.
[appellant sub 1] betoogt primair dat voor het gebouw ten onrechte geen bouwvlak voor een woning in het plan is opgenomen, nu het niet is toegestaan het gebruik als woning, dat reeds onder het voorheen geldende plan plaatsvond, voor de volle planperiode onder het overgangsrecht te brengen. Subsidiair betoogt hij dat de raad ten onrechte geen specifieke regeling voor het bewonen van het gebouw heeft opgenomen in het plan, nu het gebouw reeds jarenlang met medeweten van de raad als woning wordt gebruikt. In dit verband verwijst [appellant sub 1] naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013, nr. 201206446/1/R2, waarin naar zijn oordeel een aantal vergelijkbare gevallen aan de orde zijn.
3.1. De raad voert aan dat voor het gebouw op 23 februari 1981 een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een garage/berging. Het gebouw is nadien zonder bouwvergunning tot zelfstandige woonruimte verbouwd. Voorts stelt hij dat het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van een woning ter plaatse van het gebouw in strijd is met het gemeentelijke ruimtelijke beleid.
3.2. Het gebouw is opgericht als vrijstaand bijgebouw, op het achterterrein van het perceel aan de [locatie 2] en [locatie 3]. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel de bestemming "Wonen" met de aanduiding "twee-aaneen" is toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, van de planregels mogen op de aldus aangewezen gronden ten hoogste twee aaneen gebouwde woningen worden gebouwd, uitsluitend binnen het bouwvlak. Hieruit volgt dat het plan het verlenen van een vergunning voor een derde woning op het perceel niet toelaat.
Ingevolge artikel 14, lid 14.4, wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:
[…]
c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning.
3.3. Niet in geschil is dat het gebouw destijds zonder bouwvergunning als zelfstandige woning geschikt is gemaakt. De raad heeft derhalve in zoverre geen aanleiding hoeven zien om het gebouw als zelfstandige woning in het plan op te nemen. Die aanleiding vloeit evenmin voort uit de omstandigheid dat tegen het verbouwen van het gebouw tot zelfstandige woning en het daarna als zelfstandige woning in gebruik nemen niet is opgetreden.
De raad acht het voorzien in het plan van een zelfstandige woning aan de [locatie 1] ongewenst nu dit in strijd is met het ruimtelijk beleid van de gemeente. Langs de Staverdenseweg bevinden zich ter plaatse overwegend vrijstaande woningen met de daarbij behorende bijgebouwen op ruime kavels. Door bijgebouwen tot woning te bestemmen, ontstaat een onaanvaardbare verdichting van de ruimtelijke structuur. Het toevoegen van nieuwe woningen zal een extra behoefte aan bijgebouwen doen ontstaan. Verder heeft de raad erop gewezen dat het voorzien in het plan van een zelfstandige woning aan de [locatie 1] zich niet verdraagt met de uitgangspunten van het Kwalitatief Woningbouwprogramma, dat tevens onderdeel van het provinciaal beleid is en is vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. In dit verband wijst de raad erop dat de bestaande plannen in de gemeente meer woningcapaciteit bevatten dan nodig is om te kunnen voldoen aan de werkelijke woningbouwbehoefte. Het onttrekken van woningbouwmogelijkheden aan de huidige plannen is derhalve eerder aangewezen dan het toevoegen van woningcapaciteit, aldus de raad. Gelet op hetgeen de raad onweersproken naar voren heeft gebracht omtrent het ruimtelijke beleid en de woningcapaciteit in relatie tot de behoefte, is de Afdeling van oordeel dat de raad ook in zoverre geen aanleiding heeft hoeven zien om het gebouw als zelfstandige woning in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
3.4. De raad heeft voorts aannemelijk gemaakt dat binnen de planperiode handhavend zal worden opgetreden tegen het verbouwen van het gebouw tot woning. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit de vooraanschrijving tot het opleggen van een last onder dwangsom van 5 februari 2013 van het college van burgemeester en wethouders het voornemen blijkt dat ter uitvoering van het gemeentelijk handhavingsbeleid tegen het bouwen of in stand laten van het bouwwerk zonder vergunning handhavend zal worden opgetreden. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat het handhavingstraject zal worden voortgezet en dat het ziet op het verwijderen van de woonvoorzieningen uit het gebouw, met als gevolg dat het gebouw nadien niet langer geschikt is voor zelfstandige bewoning. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien om voor het gebruik van het gebouw als zelfstandige woning een specifieke regeling in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
3.5. Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met een aantal gevallen uit de uitspraak van 17 juli 2013, nr. 201206446/1/R2 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat die gevallen verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in die gevallen geen voornemen tot handhaving bestond. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde gevallen niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
3.6. Over het betoog van [appellant sub 1] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan voor zover het betrekking heeft op het gebouw in de mogelijkheid van een zelfstandige woning zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het betoog faalt.
3.7. Voor het overige heeft [appellant sub 1] zich in het beroepschrift beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
3.8. Het beroep is ongegrond.
3.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 2]
4. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen het plan voor zover daarin op het perceel aan de [locatie 4] te Elspeet niet is voorzien in de mogelijkheid een bedrijf te exploiteren.
[appellant sub 2] betoogt dat de raad de bestemming "Bedrijven - sportartikelenbedrijf" uit het vorige bestemmingsplan had moeten overnemen, omdat hij zijn bedrijf niet heeft gestaakt.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Bedrijven - sportartikelenbedrijf" uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Elspeet-dorp 2000" niet binnen de planperiode is verwezenlijkt. Ook daarna is niet gebleken van een bedrijvigheid op het perceel aan de [locatie 4]. De raad voert voorts aan dat het opnemen van een bedrijfsbestemming in het plan ter plaatse van het perceel vanwege de hinder voor omwonenden niet aanvaardbaar is.
4.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel aan de [locatie 4] de bestemming "Wonen" met de aanduiding "vrijstaand" is toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn, voor zover van belang, de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor:
a. het wonen en in samenhang daarmee voor met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
[…]
4.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De raad acht het overnemen van de bestemming uit het vorige plan vanwege de hinder voor omwonenden niet langer aanvaardbaar. De raad wijst erop dat het perceel van [appellant sub 2] direct grenst aan het nieuwe woongebied "Vierde kwadrant" waarbij op 20 meter afstand een woning staat, terwijl de door [appellant sub 2] gewenste bedrijvigheid op grond van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" binnen ten minste de milieucategorie 3.1 valt waarbij een richtafstand wordt aanbevolen van ten minste 50 meter. Daarbij heeft de raad betrokken dat hij heeft geconstateerd dat ten tijde van de inventarisatiefase van het plan bij verschillende bezoeken op het perceel van [appellant sub 2] geen bedrijfsactiviteiten plaatsvonden. Ter zitting is door [appellant sub 2] erkend dat de bestemming "Bedrijven - sportartikelenbedrijf" niet is verwezenlijkt. Overigens zijn bij het na de vaststelling van het plan afgelegde bezoek van 31 oktober 2013, foto’s gemaakt van het perceel die de raad heeft overgelegd. Uit deze foto’s blijkt dat op het perceel geen handel of opslag plaatsvindt. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
Het betoog faalt.
4.4. Voor het overige heeft [appellant sub 2] zich in het beroepschrift beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
4.5. Het beroep is ongegrond.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 3]
5. Het beroep van [appellant sub 3] is gericht tegen het plan voor zover het ziet op het gebouw aan de [locatie 5] (hierna: het gebouw) te Elspeet.
[appellant sub 3] betoogt primair dat voor het gebouw ten onrechte geen bouwvlak voor een woning in het plan is opgenomen, nu het niet is toegestaan het gebruik als woning, dat reeds onder het voorheen geldende plan plaatsvond, voor de volle planperiode onder het overgangsrecht te brengen. Subsidiair betoogt hij dat de raad ten onrechte geen specifieke regeling voor het bewonen van het gebouw heeft opgenomen in het plan, nu het gebouw reeds jarenlang met medeweten van de raad als woning wordt gebruikt. In dit verband verwijst [appellant sub 3] naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013, nr. 201206446/1/R2, waarin naar zijn oordeel een aantal vergelijkbare gevallen aan de orde zijn.
Daarnaast heeft de raad volgens [appellant sub 3] ten onrechte de overkapping op zijn perceel niet geheel in het plan opgenomen. In dit verband wijst [appellant sub 3] erop dat aan hem is toegezegd dat de overkapping in het plan zou worden opgenomen, waarna hij de overkapping heeft afgebouwd.
5.1. De raad voert aan dat voor het gebouw op 8 augustus 1975 en 7 september 1978 bouwvergunningen zijn verleend voor het bouwen van een garage/fietsenberging en de uitbreiding daarvan. Het gebouw is nadien zonder bouwvergunning tot zelfstandige woonruimte verbouwd. Voorts stelt hij dat het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van een woning ter plaatse van het gebouw in strijd is met het gemeentelijke ruimtelijke beleid.
Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 3] met betrekking tot de overkapping stelt de raad zich op het standpunt dat aan [appellant sub 3] is medegedeeld dat indien hij de overkapping in omvang terugbrengt, het een vergunningvrij bouwwerk betreft.
5.2. Het gebouw is opgericht als vrijstaand bijgebouw. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel aan de [locatie 6] en [locatie 5] gedeeltelijk de bestemming "Wonen" met de aanduiding "vrijstaand" is toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, van de planregels mogen op de aldus aangewezen gronden vrijstaande woningen worden gebouwd, uitsluitend binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 14, lid 14.4, wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:
[…]
c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning.
5.3. Niet in geschil is dat het gebouw destijds zonder bouwvergunning als zelfstandige woning geschikt is gemaakt. De raad heeft derhalve in zoverre geen aanleiding hoeven zien om het gebouw als zelfstandige woning in het plan op te nemen. Die aanleiding vloeit evenmin voort uit de omstandigheid dat tegen het verbouwen van het gebouw tot zelfstandige woning en het daarna als zelfstandige woning in gebruik nemen niet is opgetreden.
De raad acht het voorzien in het plan van een zelfstandige woning aan de [locatie 5] ongewenst nu dit in strijd is met het ruimtelijk beleid van de gemeente. Langs de Nachtegaalweg bevinden zich ter plaatse overwegend vrijstaande woningen met de daarbij behorende bijgebouwen op ruime kavels. Door bijgebouwen tot woning te bestemmen, ontstaat een onaanvaardbare verdichting van de ruimtelijke structuur. Het toevoegen van nieuwe woningen zal een extra behoefte aan bijgebouwen doen ontstaan. Verder heeft de raad erop gewezen dat het voorzien in het plan van een zelfstandige woning aan de [locatie 5] zich niet verdraagt met de uitgangspunten van het Kwalitatief Woningbouwprogramma, dat tevens onderdeel van het provinciaal beleid is en is vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. In dit verband wijst de raad erop dat de bestaande plannen in de gemeente meer woningcapaciteit bevatten dan nodig is om te kunnen voldoen aan de werkelijke woningbouwbehoefte. Het onttrekken van woningbouwmogelijkheden aan de huidige plannen is derhalve eerder aangewezen dan het toevoegen van woningcapaciteit, aldus de raad. Gelet op hetgeen de raad onweersproken naar voren heeft gebracht omtrent het ruimtelijke beleid en de woningcapaciteit in relatie tot de behoefte, is de Afdeling van oordeel dat de raad ook in zoverre geen aanleiding heeft hoeven zien om het gebouw als zelfstandige woning in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
5.4. De raad heeft voorts aannemelijk gemaakt dat binnen de planperiode handhavend zal worden opgetreden tegen het verbouwen van het gebouw tot woning. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit de vooraanschrijving tot het opleggen van een last onder dwangsom van 15 mei 2013 van het college van burgemeester en wethouders het voornemen blijkt dat ter uitvoering van het gemeentelijk handhavingsbeleid tegen het bouwen of in stand laten van het bouwwerk zonder vergunning handhavend zal worden opgetreden. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat het handhavingstraject zal worden voortgezet en dat het ziet op het verwijderen van de woonvoorzieningen uit het gebouw, met als gevolg dat het gebouw nadien niet langer geschikt is voor zelfstandige bewoning. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien om voor het gebruik van het gebouw als zelfstandige woning een specifieke regeling in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
5.5. Over de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met een aantal gevallen uit de uitspraak van 17 juli 2013, nr. 201206446/1/R2 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat die gevallen verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in die gevallen geen voornemen tot handhaving bestond. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 3] genoemde gevallen niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
5.6. Over het betoog van [appellant sub 3] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan voor zover het betrekking heeft op het gebouw in de mogelijkheid van een zelfstandige woning zou voorzien. Evenmin is gebleken van een toezegging op grond waarvan [appellant sub 3] erop mocht vertrouwen dat de geplaatste overkapping in het plan zou worden opgenomen. De raad heeft het plan op deze punten derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het betoog faalt.
5.7. Voor het overige heeft [appellant sub 3] zich in het beroepschrift beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.
[appellant sub 3] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
5.8. Het beroep is ongegrond.
5.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 4]
6. Het beroep van [appellant sub 4] is gericht tegen het plan voor zover het ziet op het gebouw op het achtererf van het perceel aan de [locatie 7] (hierna: het gebouw) te Elspeet.
[appellant sub 4] betoogt primair dat voor het gebouw ten onrechte geen bouwvlak voor een woning in het plan is opgenomen, nu het niet is toegestaan het gebruik als woning, dat reeds onder het voorheen geldende plan plaatsvond, voor de volle planperiode onder het overgangsrecht te brengen. Subsidiair betoogt hij dat de raad ten onrechte geen specifieke regeling voor het bewonen van het gebouw heeft opgenomen in het plan, nu het gebouw reeds jarenlang met medeweten van de raad als woning wordt gebruikt. In dit verband verwijst [appellant sub 4] naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013, nr. 201206446/1/R2, waarin naar zijn oordeel een aantal vergelijkbare gevallen aan de orde zijn.
6.1. De raad voert aan dat in 1971 een bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een woning met garage op het perceel aan de [locatie 7] en in 1977 een bouwvergunning is verleend voor de uitbreiding van het gebouw met een hobbyruimte. De hobbyruimte is nadien zonder bouwvergunning tot zelfstandige woonruimte verbouwd. De raad voert aan dat het gebouw zonder bouwvergunning tot woonruimte is verbouwd. Voorts stelt hij dat het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van een woning ter plaatse van het gebouw in strijd is met het gemeentelijke ruimtelijke beleid.
6.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel aan de [locatie 7] de bestemming "Wonen" met de aanduiding "vrijstaand" is toegekend. Ten behoeve van het gebouw is geen bouwvlak opgenomen in de verbeelding.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, van de planregels mogen op de aldus aangewezen gronden vrijstaande woningen worden gebouwd, uitsluitend binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 14, lid 14.4, wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:
[…]
c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning.
6.3. Niet in geschil is dat het gebouw destijds zonder bouwvergunning als zelfstandige woning geschikt is gemaakt. De raad heeft derhalve in zoverre geen aanleiding hoeven zien om het gebouw als zelfstandige woning in het plan op te nemen. Die aanleiding vloeit evenmin voort uit de omstandigheid dat tegen het verbouwen van het gebouw tot zelfstandige woning en het daarna als zelfstandige woning in gebruik nemen niet is opgetreden.
De raad acht het voorzien in het plan van een zelfstandige woning aldaar ongewenst nu dit in strijd is met het ruimtelijk beleid van de gemeente. Langs de Apeldoornseweg bevinden zich ter plaatse overwegend vrijstaande woningen met de daarbij behorende bijgebouwen op ruime kavels. Door bijgebouwen tot woning te bestemmen, ontstaat een onaanvaardbare verdichting van de ruimtelijke structuur. Het toevoegen van nieuwe woningen zal een extra behoefte aan bijgebouwen doen ontstaan. Verder heeft de raad erop gewezen dat het voorzien in het plan van een extra zelfstandige woning op het achtererf van de woning aan de [locatie 7] zich niet verdraagt met de uitgangspunten van het Kwalitatief Woningbouwprogramma, dat tevens onderdeel van het provinciaal beleid is en is vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. In dit verband wijst de raad erop dat de bestaande plannen in de gemeente meer woningcapaciteit bevatten dan nodig is om te kunnen voldoen aan de werkelijke woningbouwbehoefte. Het onttrekken van woningbouwmogelijkheden aan de huidige plannen is derhalve eerder aangewezen dan het toevoegen van woningcapaciteit, aldus de raad. Gelet op hetgeen de raad onweersproken naar voren heeft gebracht omtrent het ruimtelijke beleid en de woningcapaciteit in relatie tot de behoefte, is de Afdeling van oordeel dat de raad ook in zoverre geen aanleiding heeft hoeven zien om het gebouw als zelfstandige woning in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
6.4. De raad heeft voorts aannemelijk gemaakt dat binnen de planperiode handhavend zal worden opgetreden tegen het verbouwen van het gebouw tot woning. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit de vooraanschrijving tot het opleggen van een last onder dwangsom van 18 februari 2013 van het college van burgemeester en wethouders het voornemen blijkt dat ter uitvoering van het gemeentelijk handhavingsbeleid tegen het bouwen of in stand laten van het bouwwerk zonder vergunning handhavend zal worden opgetreden. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat het handhavingstraject zal worden voortgezet en dat het ziet op het verwijderen van de woonvoorzieningen uit het gebouw, met als gevolg dat het gebouw nadien niet langer geschikt is voor zelfstandige bewoning. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien om voor het gebruik van het gebouw als zelfstandige woning een specifieke regeling in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
6.5. Over de door [appellant sub 4] gemaakte vergelijking met een aantal gevallen uit de uitspraak van 17 juli 2013, nr. 201206446/1/R2 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat die gevallen verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in die gevallen geen voornemen tot handhaving bestond. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 4] genoemde gevallen niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
6.6. Over het betoog van [appellant sub 4] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 4] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan voor zover het betrekking heeft op het gebouw in de mogelijkheid van een zelfstandige woning zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het betoog faalt.
6.7. Voor het overige heeft [appellant sub 4] zich in het beroepschrift beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 4] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
6.8. Het beroep is ongegrond.
6.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 5]
7. [appellant sub 5] betoogt dat de raad ten onrechte geen bouwvlak voor een zelfstandige woning ten behoeve van het gebouw [locatie 8] heeft opgenomen in de verbeelding van het plan.
[appellant sub 5] wijst erop dat, anders dan de raad stelt, ongeveer negentig jaren geleden het gebouw aan de [locatie 8] als hoofdgebouw is gebouwd en het gebouw aan de [locatie 9] als bijgebouw daarbij is gebouwd. Na verloop van tijd zijn de betrokken percelen gesplitst en mocht het gebouw aan de [locatie 9] zelfstandig worden bewoond. Het gebouw aan de [locatie 8] is tot enkele jaren geleden ook ten behoeve van permanente bewoning in gebruik geweest.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het onwenselijk is om ter plaatse van het gebouw aan de [locatie 8] in de verbeelding van het plan een bouwvlak ten behoeve van een zelfstandige woning op te nemen. De raad wijst erop dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Elspeet-dorp 2000" de percelen [locatie 8] en 27 één planologisch geheel vormen met de bestemming "Wonen" waarbij ter plaatse van het huidige gebouw [locatie 9], dat in planologische zin het hoofdgebouw is, één vrijstaande woning mag worden gebouwd. Het opnemen van een bouwvlak voor een zelfstandige woning ter plaatse van het gebouw aan de [locatie 8] is in strijd met het ruimtelijke beleid van de gemeente.
7.2. In de verbeelding van het plan is weergegeven dat aan het plandeel betreffende de percelen aan de [locatie 8] en 27 de bestemming "Wonen" met de aanduiding "vrijstaand" is toegekend. Ten behoeve van het gebouw aan de [locatie 8] is geen bouwvlak opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van het gebouw aan de [locatie 9] is wel een bouwvlak opgenomen in de verbeelding.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden bestemd voor:
a. het wonen en in samenhang daarmee voor met een aan-huis-verbonden beroep en/of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
[…]
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, van de planregels mogen op de aldus aangewezen gronden vrijstaande woningen worden gebouwd, uitsluitend binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 14, lid 14.4, wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:
[…]
c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning.
7.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Elspeet-dorp 2000" het gebouw aan de [locatie 9] als het hoofdgebouw met de bestemming "Wonen" en het gebouw aan de [locatie 8] als een bij dat hoofdgebouw behorend bijgebouw moet worden aangemerkt. Hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het gebouw aan de [locatie 8] in het voorliggende plan als afzonderlijke woning had moeten bestemmen. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat het gebouw aan de [locatie 8] met een bouwvergunning als zelfstandige woning is opgericht, dan wel met een bouwvergunning is verbouwd tot zelfstandige woning.
Het enkele feit dat het perceelsgedeelte waarop het gebouw aan de [locatie 8] staat kadastraal is afgesplitst van het perceelsgedeelte waarop het gebouw aan de [locatie 9] staat, betekent niet dat [appellant sub 5] aanspraak heeft op een zelfstandige woning ter plaatse van het gebouw [locatie 8]. Immers niet het eigendomsrecht maar het bestemmingsplan bepaalt welke planologische regeling op een perceel van toepassing is. De omstandigheid dat het gebouw aan de [locatie 8] tot enkele jaren geleden ten behoeve van permanente bewoning in gebruik is geweest, geeft [appellant sub 5] evenmin aanspraak op een bestemming van dat gebouw als zelfstandige woning. Anders dan [appellant sub 5] meent bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan niet uitvoerbaar is voor zover het gebouw aan de [locatie 8] niet als afzonderlijke woning in de verbeelding van het plan is opgenomen. Overigens heeft [appellant sub 5] niet betwist dat in de door hem ondertekende koopakte van 2010 is aangegeven dat het gekochte perceel met opstallen, waaronder het in het geding zijnde gebouw, geen zelfstandige woonbestemming heeft.
Gelet op het vorenstaande en mede gelet op het gemeentelijke ruimtelijke beleid, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
7.4. Voor het overige heeft [appellant sub 5] zich in het beroepschrift beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.
[appellant sub 5] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
7.5. Het beroep is ongegrond.
7.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B]
8. [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] betogen dat de raad de strook grond waarover het pad loopt dat zij hebben aangelegd ten behoeve van de paarden die zij als hobby houden naast hun woonperceel aan de [locatie 9], ten onrechte niet in het plan heeft opgenomen.
8.1. De raad voert aan dat de strook grond waarover het pad loopt in het recent vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2010" een agrarische bestemming heeft. De raad ziet geen aanleiding de strook grond waarover het pad loopt in het voorliggende plan op te nemen, omdat het pad ten dienste staat van de bestemming "Wonen", die op het perceel [locatie 9] rust en uitbreiding van de woonbestemming ten koste van het buitengebied in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
8.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De omstandigheid dat de gronden waarover het pad loopt, tezamen met het perceel aan de [locatie 9] in eigendom zijn van [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] doet hieraan niet af, nu geen sprake is van een zodanige planologische samenhang tussen de strook grond waarover het pad loopt en het woonperceel aan de [locatie 9] dat de raad niet heeft kunnen afzien van het opnemen van de strook grond waarover het pad loopt in het plan.
Het betoog faalt.
8.3. [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] betogen verder dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in de mogelijkheid bijgebouwen te bouwen op het perceel aan de [locatie 9].
8.4. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] met de verkoop van het perceel waarop zich de oorspronkelijk aan de [locatie 9] toebehorende bijgebouwen bevonden, hebben aanvaard dat zij op hun perceel aan de [locatie 9] geen nieuwe bijgebouwen mochten oprichten.
8.5. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel aan de [locatie 9] de bestemming "Wonen" met de aanduiding "vrijstaand" is toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2.1, van de planregels mogen op de voor "Wonen" aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2.2, aanhef en onder j, geldt voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 14.2.1 de eis dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak per hoofdgebouw niet meer dan 60 m² mag bedragen, tenzij de bestaande, legaal aanwezige, gezamenlijke oppervlakte groter is, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte mag bedragen
[…].
8.6. Gelet op hetgeen hiervoor in 7.3 is overwogen dient het gebouw aan de [locatie 8] in planologische zin als bijgebouw bij het hoofdgebouw aan de [locatie 9] te worden aangemerkt. Daarmee heeft de raad de bestaande legale situatie in het plan opgenomen. De kadastrale splitsing, waarbij onder andere het bijgebouw aan de [locatie 8] is afgesplitst van het perceelsgedeelte waarop het hoofdgebouw aan de [locatie 9] staat, kan er niet toe leiden dat de eigenaar van het hoofdgebouw - los van het bijgebouw aan de [locatie 8] - recht heeft op het bouwen van 60 m2 aan bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 14, lid 14.2.2, aanhef en onder j, van de planregels. Daarbij heeft de raad in redelijkheid kunnen betrekken dat het uitbreiden van de bouwmogelijkheden bij het hoofdgebouw aan de [locatie 9] leidt tot onaanvaardbare verdichting van het gebied.
Het betoog faalt.
8.7. Voor het overige hebben [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] zich in het beroepschrift beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
8.8. Het beroep is ongegrond.
8.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 6]
9. Het beroep van [appellant sub 6] is gericht tegen het plan voor zover het ziet op het gebouw aan de [locatie 10] (hierna: het gebouw) te Elspeet.
[appellant sub 6] betoogt primair dat voor het gebouw ten onrechte geen bouwvlak voor een woning in het plan is opgenomen, nu het niet is toegestaan het gebruik als woning, dat reeds onder het voorheen geldende plan plaatsvond, voor de volle planperiode onder het overgangsrecht te brengen. Subsidiair betoogt hij dat de raad ten onrechte geen specifieke regeling voor het bewonen van het gebouw heeft opgenomen in het plan, nu het gebouw reeds jarenlang met medeweten van de raad als woning wordt gebruikt. In dit verband verwijst [appellant sub 6] naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013, nr. 201206446/1/R2 waarin naar zijn oordeel een aantal vergelijkbare gevallen aan de orde zijn.
9.1. De raad voert aan dat het gebouw zonder bouwvergunning als zelfstandige woning is opgericht. Voorts stelt hij dat het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van een woning ter plaatse van het gebouw in strijd is met het gemeentelijke ruimtelijke beleid.
9.2. Het gebouw aan de [locatie 10] is zonder bouwvergunning gerealiseerd. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende de [locatie 10] de bestemming "Wonen" is toegekend, zonder dat daarvoor een bouwvlak in de verbeelding is opgenomen.
Ingevolge artikel 14, lid 14.2, van de planregels mogen op de aldus aangewezen gronden vrijstaande woningen worden gebouwd, uitsluitend binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 14, lid 14.4, wordt tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval gerekend:
[…]
c. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning.
9.3. Niet in geschil is dat het gebouw zonder bouwvergunning is gerealiseerd en dat het vorige bestemmingsplan "Elspeet-dorp 2000" niet voorzag in een bouwvlak ter plaatse van het gebouw aan de [locatie 10]. De raad heeft derhalve in zoverre geen aanleiding hoeven zien om het gebouw als zelfstandige woning in het plan op te nemen. Die aanleiding vloeit evenmin voort uit de omstandigheid dat tegen het verbouwen van het gebouw tot zelfstandige woning en het daarna als zelfstandige woning in gebruik nemen niet is opgetreden.
De raad acht het voorzien in het plan van een zelfstandige woning aldaar ongewenst nu dit in strijd is met het ruimtelijk beleid van de gemeente. Langs de Nachtegaalseweg bevinden zich ter plaatse overwegend vrijstaande woningen met de daarbij behorende bijgebouwen op ruime kavels. Door het gebouw tot woning te bestemmen, ontstaat een onaanvaardbare verdichting van de ruimtelijke structuur. Het toevoegen van nieuwe woningen zal een extra behoefte aan bijgebouwen doen ontstaan. Verder heeft de raad erop gewezen dat het voorzien in het plan van een zelfstandige woning aan de [locatie 10] zich niet verdraagt met de uitgangspunten van het Kwalitatief Woningbouwprogramma, dat tevens onderdeel van het provinciaal beleid is en is vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland. In dit verband wijst de raad erop dat de bestaande plannen in de gemeente meer woningcapaciteit bevatten dan nodig is om te kunnen voldoen aan de werkelijke woningbouwbehoefte. Het onttrekken van woningbouwmogelijkheden aan de huidige plannen is derhalve eerder aangewezen dan het toevoegen van woningcapaciteit, aldus de raad. Gelet op hetgeen de raad onweersproken naar voren heeft gebracht omtrent het ruimtelijke beleid en de woningcapaciteit in relatie tot de behoefte, is de Afdeling van oordeel dat de raad ook in zoverre geen aanleiding heeft hoeven zien om het gebouw als zelfstandige woning in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
9.4. De raad heeft voorts aannemelijk gemaakt dat binnen de planperiode handhavend zal worden opgetreden tegen de woonvoorzieningen in het gebouw. Hierbij is in aanmerking genomen dat uit de vooraanschrijving tot het opleggen van een last onder dwangsom van 2 mei 2013 van het college van burgemeester en wethouders het voornemen blijkt dat ter uitvoering van het gemeentelijk handhavingsbeleid tegen het bouwen of in stand laten van het bouwwerk zonder vergunning handhavend zal worden opgetreden. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat het handhavingstraject zal worden voortgezet en dat het ziet op het verwijderen van de woonvoorzieningen uit het gebouw, met als gevolg dat het gebouw nadien niet langer geschikt is voor zelfstandige bewoning. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad aanleiding had moeten zien om voor het gebruik van het gebouw als zelfstandige woning een specifieke regeling in het plan op te nemen.
Het betoog faalt.
9.5. Over de door [appellant sub 6] gemaakte vergelijking met een aantal gevallen uit de uitspraak van 17 juli 2013, nr. 201206446/1/R2 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat die gevallen verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat in die gevallen geen voornemen tot handhaving bestond. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 6] genoemde gevallen niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
9.6. Voor het overige heeft [appellant sub 6] zich in het beroepschrift beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 6] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
9.7. Het beroep is ongegrond.
9.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
12-779.