201308157/1/R4.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Makkum, gemeente Súdwest-Fryslân,
en
de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2013 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "[locatie] te Makkum" niet vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Wiarda, jurist bij Langhout & Wiarda Juristen Rentmeesters, en door J. Appeldorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Hobma en drs. E.L. Dekkinga, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft een verzoek ingediend bij het gemeentebestuur om het bouwen van een woning mogelijk te maken op het perceel aan de [locatie] in Makkum. Op het perceel, dat gesitueerd is achter de andere woningen aan de Kerkstraat, was reeds de bouw van een berging vergund. Met ingang van 28 augustus 2012 is een ontwerpplan, dat in de gevraagde woning voorzag, ter inzage gelegd. De raad heeft bij het bestreden besluit evenwel besloten het plan niet vast te stellen.
2. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
3. [appellant] betoogt onder meer dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er met de beoogde woning, door de daarmee ontstane verdichting van de bebouwing en de situering ten opzichte van de andere woningen en tuinen, sprake is van een schending van privacy van omwonenden. Hij betoogt dat in een centrum rekening dient te worden gehouden met dichte bebouwing. Bovendien wordt het zicht vanuit de beoogde woning op de naburige percelen beperkt door bijgebouwen op de desbetreffende percelen, zo betoogt hij. Voorts voert hij aan dat de eigenaar van een aantal aangrenzende percelen een verklaring heeft ondertekend, dat hij geen bezwaren heeft tegen de beoogde woning.
Verder heeft hij ter zitting aangevoerd dat de raad in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat wel is ingestemd met een ontwikkeling op de Kerkstraat 35 die vergelijkbaar is met de bouw van de beoogde woning. Er zullen volgens [appellant] nieuwe appartementen aan het pand, dat nu bestaat uit een winkelpand met een kantoorruimte worden toegevoegd, welke appartementen net als de door hem gewenste woning niet direct aan de straat zijn gelegen.
Ten slotte heeft [appellant] ter zitting betoogd dat de besluitvorming in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, nu hem niet is gevraagd om een nadere toelichting te geven en omdat de zaak niet is terugverwezen naar het college van burgemeester en wethouders, zoals gesuggereerd door de griffie.
3.1. De raad stelt dat de gevraagde woning in het bijzonder zal leiden tot onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden, doordat deze anders zou worden gesitueerd dan de bestaande woningen nu ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd. Vanuit de bestaande woningen is, hoewel sprake is van een dichte bebouwing, maar beperkt zicht op de naastliggende percelen. Vanuit de door [appellant] gewenste woning zou direct zicht mogelijk worden gemaakt, aldus de raad.
De raad stelt voorts dat bij de beslissing over het al dan niet toestaan van de beoogde woning rekening moet worden gehouden met de bescherming van historische en stedenbouwkundige structuren. De beoogde woning is niet georiënteerd op de weg, zoals gebruikelijk is in de directe omgeving, aldus de raad. Voorts stelt de raad dat een verdere verdichting voor hoofdbebouwing, zoals woningen, niet wenselijk is.
3.2. De Afdeling overweegt dat het ontwerpplan zoals dat aan de raad is voorgelegd een woning met een oppervlakte van circa 44 m² op minder dan 2 m van de erfgrenzen van omwonenden mogelijk zou maken. Volgens het ontwerpplan was daarbij een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 8 m toegestaan. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de beoogde woning weliswaar in een stedelijke omgeving zou worden gebouwd, waar over het algemeen rekening dient te worden gehouden met dichte bebouwing, maar dat er in de directe omgeving van de beoogde woning geen sprake is van een woning direct achter andere woningen. De beoogde woning zou op grond van het plan kunnen worden uitgevoerd in een bouwlaag met kap, waarbij vanuit de kap, indien daarin ramen zouden worden aangebracht, direct zicht op de tuinen van de woningen aan de Kerkstraat 39, 43 en 45 en rechtstreeks zicht in de woning aan de Kerkstraat 39 zou kunnen ontstaan. Gezien het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan zoals dat in ontwerp ter inzage is gelegd zou leiden tot een onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden.
Wat betreft het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen, nu de raad de stelling dat het bouwplan op Kerkstraat 35 voorziet in wooneenheden die niet direct aan de straat zijn gelegen gemotiveerd heeft bestreden. Voor zover [appellant] stelt dat voor dat bouwplan een omgevingsvergunning zou zijn verleend, is van belang dat over de verlening van een dergelijke vergunning niet door de raad, maar door het college wordt besloten. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
Over het betoog dat het besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, wordt overwogen dat in de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk om een nadere toelichting te vragen ten behoeve van het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan. Voorts heeft de raad de bevoegdheid om te besluiten over het al dan niet vaststellen van een bestemmingsplan, waarbij hij niet is gebonden aan eventuele adviezen van de griffie over de te volgen wijze van besluitvorming.
Het betoog faalt.
4. Gelet op het voorgaande heeft de raad bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid kunnen besluiten het plan niet vast te stellen vanwege de onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden die het zou kunnen meebrengen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling ook voor het overige geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit is genomen in strijd met het recht. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
568-808.