201309251/1/R3.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Neerkant, gemeente Deurne,
appellante,
en
de raad van de gemeente Leudal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Heythuysen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.H.M. Verjans, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J.J.M. Stark, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. [appellante] exploiteert een bloemenwinkel aan de [locatie A]. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum". Het plandeel heeft betrekking op het plein waaraan haar winkel is gevestigd en dat thans wordt gebruikt als parkeerterrein met 22 parkeerplaatsen. [appellante] heeft hiertegen bezwaren omdat het plan de mogelijkheid biedt dat dit parkeerterrein voor horecadoeleinden in gebruik wordt genomen, hetgeen ten koste zal gaan van de parkeerfunctie. Hierdoor kunnen haar klanten niet meer direct voor haar winkel parkeren, waardoor haar winkel volgens haar niet meer rendabel kan worden geëxploiteerd. In dit verband wijst zij erop dat in de omgeving van haar winkel onvoldoende vervangende parkeergelegenheid aanwezig is.
[appellante] betoogt dat het realiseren van horeca binnen de bestemming "Centrum" niet mogelijk is, omdat het plein op de planverbeelding geen functieaanduiding "horeca" heeft gekregen.
Verder heeft zij bezwaren tegen de mogelijkheid dat de inpandige passage, die uitkomt op het plein en via welke een supermarkt kan worden bereikt, komt te vervallen. Zij vreest hierdoor klandizie te verliezen.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Centrum" geen planologische wijzigingen tot gevolg heeft voor het parkeerterrein, omdat de bestemming in het vorige bestemmingsplan reeds voorzag in een parkeer- en/of horecafunctie van het plein. Voorts vindt de raad het plandeel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
4. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor:
(…)
b. horeca van categorie 1;
c. horeca van categorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2";
(…)
e. uitsluitend horeca van categorie 1 ter plaatse van de aanduiding "horeca";
(…)
met de daarbij behorende:
(…)
t. parkeervoorzieningen.
5. De Afdeling volgt [appellante] niet in haar betoog dat het realiseren van horeca op het plein niet mogelijk is binnen de bestemming "Centrum". Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels is horeca van categorie 1 mogelijk op de gronden die zijn aangewezen voor "Centrum". Weliswaar is ingevolge de aanhef en onder e, van ditzelfde artikel uitsluitend horeca van categorie 1 toegestaan ter plaatse van de aanduiding "horeca", maar dit brengt niet met zich dat binnen de bestemming "Centrum" horeca van categorie 1 slechts mogelijk is indien deze gronden tevens zijn voorzien van de functieaanduiding "horeca". Het betoog faalt.
5.1. Met het plan wordt uitvoering gegeven aan het gemeentelijke beleid in de Centrumvisie Heythuysen en de Retailvisie Leudal. De Afdeling acht dit beleid niet onredelijk. Het plan voorziet in een uitbreiding van de ter plaatse gevestigde supermarkt en maakt de realisering van een horecafunctie op het plein aan de Dorpstraat mogelijk. Daartoe voorziet het plan in een uitbreiding van de openbare parkeergelegenheid aan de noordelijke zijde van de supermarkt, onder meer om het vervallen van de parkeerplaatsen die thans op het plein aanwezig zijn te compenseren. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid tot compensatie ontoereikend is.
Verder overweegt de Afdeling dat indien de parkeerplaatsen op het plein worden opgeheven in de nabijheid van de bloemenwinkel van [appellante] voldoende parkeergelegenheden aanwezig blijven, namelijk zeven parkeerplaatsen ter hoogte van [locatie B], zeven parkeerplaatsen ter hoogte van [locaties C] parkeerplaatsen op het voorziene parkeerterrein aan de noordzijde van de supermarkt. Deze parkeergelegenheden bevinden zich op een aanvaardbare loopafstand van de bloemenwinkel, te weten 25 m, 80 m en 100 m. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar winkel niet meer rendabel kan worden geëxploiteerd indien de parkeergelegenheid op het plein wordt opgeheven.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen aan het belang van [appellante] dat de parkeervoorzieningen op het plein bij haar winkel wellicht niet worden gehandhaafd. Overigens bood ook het vorige bestemmingsplan de mogelijkheid op het plein een horecafunctie te vestigen en de ter plaatse aanwezige parkeervoorzieningen op te heffen. Het betoog faalt.
5.2. In het bezwaar van [appellante] dat betrekking heeft op de mogelijkheid dat de inpandige passage komt te vervallen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Indien de inpandige passage komt te vervallen, wordt de loopafstand van de parkeerplaatsen op het parkeerterrein aan de noordzijde van de supermarkt tot de bloemenwinkel van [appellante] slechts beperkt langer dan genoemde afstand van 100 m. Overigens blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat het niet de bedoeling is dat de inpandige passage via welke de supermarkt kan worden bereikt, komt te vervallen. Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
177-813.