ECLI:NL:RVS:2014:1761

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
201310026/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit hogere geluidswaarde vastgesteld door college van burgemeester en wethouders van Cuijk

Op 14 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellant A] en [appellant B], wonend te Beers, en het college van burgemeester en wethouders van Cuijk. De zaak betreft een besluit van het college van 24 september 2013, waarbij een hogere waarde werd vastgesteld voor de geluidsbelasting van een woning aan de [locatie] te Beers, in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). De appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 17 april 2014 heeft het college medegedeeld dat het bestreden besluit ten onrechte is gebaseerd op de veronderstelling dat het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Waterpark Dommelsvoort" een wijziging van de Rode Voort voorziet. Dit bleek niet het geval te zijn, aangezien het plan enkel een uitwerkingsplicht voor een andere ontsluiting van het waterpark bevat, waarvoor nog onderzoek naar de geluidsgevolgen moet plaatsvinden. Het college heeft aangegeven voornemens te zijn het bestreden besluit in te trekken.

De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat het college zijn standpunt heeft gewijzigd zonder dat daar gewijzigde omstandigheden aan ten grondslag lagen. Het beroep van de appellanten is gegrond verklaard, en het besluit van het college is vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten, alsook tot terugbetaling van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om besluiten goed te onderbouwen, vooral wanneer er wijzigingen in de standpunten van het college plaatsvinden.

Uitspraak

201310026/1/R3.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Beers, gemeente Cuijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2013 heeft het college een hogere waarde vastgesteld als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor de woning aan de [locatie] te Beers.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college en [appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2014, waar het college, vertegenwoordigd door G. Middel en G.A.A. Berkers, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft ter zitting medegedeeld dat het bestreden besluit ten onrechte is gebaseerd op de veronderstelling dat het bestemmingsplan "Kraaijenbergse Plassen, Waterpark Dommelsvoort", dat op 11 december 2013 is vastgesteld, voorziet in een wijziging van de Rode Voort. Dat is echter niet het geval. Het plan voorziet in een uitwerkingsplicht voor een andere ontsluiting van het te realiseren waterpark, naar de geluidsgevolgen waarvan te zijner tijd nog onderzoek zal worden verricht. In verband hiermee is het college voornemens het bestreden besluit in te trekken.
Nu het college zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2. Het beroep van [appellanten] is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.
3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cuijk van 24 september 2013;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cuijk tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Cuijk aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Mathot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
413.