ECLI:NL:RVS:2014:1766

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
201310053/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Dorp Odijk 2012 en de mogelijkheid van dakopbouwen in de Zweedse buurt

Op 14 mei 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen appellanten, wonend te Odijk, en de raad van de gemeente Bunnik. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Dorp Odijk 2012', dat op 12 september 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat er onvoldoende voorlichting is gegeven over de mogelijkheid om opbouwen te realiseren op de bestaande platte daken in de Zweedse buurt. De Afdeling heeft de zaak op 7 april 2014 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als de raad vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die nodig zijn voor een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend en beoordeelt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De appellanten betogen dat de bouwhoogte van negen meter in de Zweedse buurt onaanvaardbaar is, omdat dit de mogelijkheid biedt om extra etages te realiseren, wat de karakteristieke aanblik van de wijk zou veranderen.

De Afdeling concludeert dat de raad in het conserverende plan de bestaande mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan heeft willen behouden, maar deze heeft aangepast aan wat stedenbouwkundig aanvaardbaar is. De Afdeling draagt de raad op om binnen 16 weken na verzending van de uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, door een regeling op te nemen die de bouwmogelijkheden en maatvoering van dakopbouwen in de Zweedse buurt begrenst tot hetgeen de raad stedenbouwkundig aanvaardbaar acht. De einduitspraak zal later worden gedaan over de proceskosten en vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

201310053/1/R2.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Odijk, gemeente Bunnik,
en
de raad van de gemeente Bunnik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2013, kenmerk 13-064, heeft de raad het bestemmingsplan "Dorp Odijk 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2014, waar [appellant A], vertegenwoordigd door J. Evers, [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. Balkema en F.H.M. Odijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het dorp Odijk en is in hoofdzaak conserverend. De bestaande planologische situatie is als uitgangspunt genomen voor de toegekende bestemmingen.
Procedureel
4. [appellanten] betogen dat bij de voorbereiding van het plan onvoldoende voorlichting is gegeven over de mogelijkheid om opbouwen te realiseren op de bestaande platte daken in de zogenoemde Zweedse buurt, een buurt die wordt omsloten door de Sint Nicolaaslaan, de Singel, de Jodichemdreef en de Cornelis van Sandelaan. Verder is bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen inspraak hierover mogelijk geweest, aldus [appellanten].
4.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, ongeacht of hiervan sprake is, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Voorts is niet gebleken dat de informatievoorziening omtrent het ontwerpbestemmingsplan en het plan niet op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Het betoog faalt.
Mogelijkheid voor dakopbouwen
5. [appellanten] betogen dat het plan ten onrechte een bouwhoogte van negen meter mogelijk maakt in de Zweedse buurt. Zij voeren hiertoe aan dat door deze bouwhoogte de mogelijkheid ontstaat om op de bestaande platte daken opbouwen te realiseren waardoor een extra etage ontstaat. Door de toegekende mogelijkheden zal volgens hen de karakteristieke aanblik van de wijk veranderen en verrommelen, hetgeen stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is.
5.1. De bestreden plandelen hebben de bestemming "Wonen". Artikel 17 van de planregels geeft een regeling voor deze bestemming. Ingevolge artikel 17, lid 17.2.2:
a. mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. mag de goothoogte van gebouwen niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid (zie in dat geval onder c t/m e);
c. mogen ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' de aangeduide goot- en bouwhoogte niet worden overschreden;
d. mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide bouwhoogte niet worden overschreden;
e. mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de goothoogte niet meer bedragen dan aangeduid, en mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangeduide goothoogte vermeerderd met 4,50 meter;
f. mag de dakhelling van een kap niet meer dan 60 graden bedragen.
5.2. Blijkens de plantoelichting heeft de raad in dit conserverende plan onder meer de bestaande mogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan in de Zweedse buurt willen behouden, maar zijn deze aangepast aan hetgeen stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt geacht binnen deze buurt. Onder meer is beoogd om de mogelijkheid van het plaatsen van een kap met schuine daken, hetgeen was toegestaan op grond van het vorige bestemmingsplan, te wijzigen in de mogelijkheid om een opbouw met een plat dak die terugliggend moet zijn van de gevellijn te plaatsen. Een dergelijke opbouw wordt passend geacht in deze buurt. Hierbij acht de raad het aanvaardbaar dat er woningen met en zonder dakopbouw kunnen ontstaan. Aan de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geboden planologische mogelijkheden in de Zweedse buurt is onder meer de op 13 maart 2012 geactualiseerde Welstandsnota "Evaluatie en Actualisatie Welstandsnota Bunnik" die door de raad is vastgesteld op 10 mei 2012 ten grondslag gelegd. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mogelijkheid om dakopbouwen te plaatsen op de woningen in de Zweedse buurt past binnen de ruimtelijke structuur van deze buurt. Het betoog over het toestaan van dakopbouwen faalt.
5.3. Voor zover het betoog ertoe strekt dat de wijze waarop de dakopbouwen zijn bestemd onjuist is, omdat hierdoor zodanige verschillen kunnen ontstaan tussen verschillende bouwlagen en opbouwen dat de buurt verrommelt, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting staat dat slechts dakopbouwen die blokvormig zijn, op één zijde van een scheidingsmuur staan en terugliggen van de gevellijnen stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn in deze buurt. Artikel 17, lid 17.2.2, van de planregels bevat evenwel geen beperking ten aanzien van de oppervlakte van een bouwlaag die op de bestaande bouwlagen in de Zweedse wijk kan worden gerealiseerd en schrijft niet voor dat een dakopbouw blokvormig dient te zijn, maar dat de dakhelling maximaal 60 graden mag zijn. Hiermee heeft de raad in het plan niet verzekerd dat slechts dakopbouwen van de omvang en vorm die hij stedenbouwkundig aanvaardbaar acht, kunnen worden gebouwd en heeft de raad derhalve niet datgene bestemd wat hij beoogd heeft om mogelijk te maken. Dat, zoals de raad stelt, dat de welstandsnota voorziet in de vereiste en in de plantoelichting genoemde stedenbouwkundige inpassing en dat bij individuele bouwaanvragen een nadere toets wordt uitgevoerd aan de hand van de redelijke eisen van welstand, maakt dit niet anders. Volgens vaste jurisprudentie dient de welstandstoets immers in beginsel de in een bestemmingsplan toegekende bouwmogelijkheden en maatvoering te respecteren (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2011, zaak nr. 201107145/1/H1). De redelijke eisen van welstand kunnen dan ook op zichzelf geen grond vormen om de in het plan toegekende bouwmogelijkheden en maatvoering in te perken.
Het betoog slaagt.
Overige beroepsgronden
6. Volgens [appellanten] zijn voorts de toegekende bouwmogelijkheden strijdig met het gemeentelijk beleid omtrent duurzaam bouwen en de energiezuinigheid van woningen.
6.1. De enkele stelling dat een dakopbouw mogelijk niet op een enerziezuinige manier zal worden gebouwd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan hierdoor in strijd is met het beleid voor duurzaam bouwen. Het betoog faalt.
De Afdeling overweegt verder dat noch de door [appellanten] gestelde omstandigheid dat eventueel niet bij een meerderheid van de bewoners van de Zweedse buurt in Odijk steun is voor de mogelijkheid om een opbouw te plaatsen op het dak van de woning, noch de omstandigheid dat mogelijk niet iedere woning technisch geschikt is voor een opbouw, aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
7. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht, op te dragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.3 alsnog een regeling in het plan op te nemen waardoor de bouwmogelijkheden en maatvoering van dakopbouwen in de Zweedse buurt begrensd zijn tot hetgeen de raad blijkens de plantoelichting stedenbouwkundig aanvaardbaar acht, dan wel nader te motiveren waarom de planregeling zoals in het bestreden besluit is vervat in overeenstemming wordt geacht met een goede ruimtelijke ordening. Naar aanleiding hiervan dient de raad zo nodig het besluit te wijzigen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nader besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de gemeenteraad van de gemeente Bunnik op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.3 alsnog een regeling in het plan op te nemen waardoor de bouwmogelijkheden en maatvoering van dakopbouwen in de Zweedse buurt begrensd zijn tot hetgeen de raad blijkens de plantoelichting stedenbouwkundig aanvaardbaar acht, dan wel nader te motiveren waarom de planregeling zoals in het bestreden besluit is vervat in overeenstemming wordt geacht met een goede ruimtelijke ordening;
2. naar aanleiding hiervan zo nodig het besluit van 12 september 2013, kenmerk 13-064, te heroverwegen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
723.