201310439/1/A4.
Datum uitspraak: 14 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 7 oktober 2013 in zaak nr. 13/2770 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2012 heeft het college [appellant] gelast de watergang tussen zijn aangrenzende percelen, gelegen aan de [locatie] te Lopik, te zuiveren van planten en vuil en de kanten te maaien bij gebreke waarvan het college het onderhoud zal laten uitvoeren en de kosten daarvan op [appellant] zal verhalen.
Bij besluit van 15 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 19 februari 2014 heeft het college de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op € 412,00 en deze kosten bij [appellant] in rekening gebracht.
Daartegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door R.S.P. Plaizier en ing. M.W.M. van de Griendt, werkzaam bij het Hoogheemraadschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet stelt het algemeen bestuur de legger vast waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 (hierna: de Keur) zijn onderhoudsplichtig diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 2.8 van de Keur zijn de onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.
2. Het college heeft aan de last ten grondslag gelegd dat [appellant] als aangeland ingevolge artikel 2.8 van de Keur, gelezen in verbinding met artikel 4, eerste lid, onder b, van de Legger Oppervlaktewateren 2012 (hierna: de legger) en de bijbehorende leggerkaart, verantwoordelijk is voor het gewoon onderhoud van het natte profiel van de watergang Achterwetering grenzend aan de waterkant, het zogenaamde kantonderhoud. Nu bij de najaarsschouw 2012 is geconstateerd dat [appellant] het onderhoud niet heeft uitgevoerd, heeft hij de Keur overtreden, aldus het college.
3. De rechtbank heeft overwogen dat uit artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de legger volgt dat [appellant], als eigenaar van de aan primair oppervlaktewater grenzende percelen, onderhoudsplichtig is met betrekking tot de betreffende watergang. Nu [appellant] ter zitting heeft erkend dat er binnen anderhalve meter vanaf de kopse kanten van de watergang begroeiing aanwezig is, heeft hij niet voldaan aan artikel 2.8 van de Keur en was het college bevoegd handhavend op te treden, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de legger niet strookt met de afspraken die met hem zijn gemaakt en die van kracht zouden blijven. Deze hadden in de legger dienen te worden verwerkt. Hij verwijst hiervoor naar de notulen van de vergadering van de commissie Systeem, Kwaliteit en Keten van 5 april 2012 en de uitgangspuntennota ontwerp Legger Oppervlaktewateren 2012. Voorts betoogt hij dat de watergang bij notariële akte van 8 november 2002 is toebedeeld aan Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en in eigendom en onderhoud aan het Hoogheemraadschap toebehoort. Dit stemt overeen met het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 9 juli 1996 tot vaststelling van het begrenzingenplan voor de ruilverkaveling Lopikerwaard. Hij is niet verantwoordelijk voor het kantonderhoud en kan derhalve niet als overtreder worden aangemerkt, aldus [appellant].
4.1. Voor zover [appellant] betoogt dat de afspraken die met hem in het kader van de ruilverkaveling zijn gemaakt ten onrechte niet zijn verwerkt in de legger en de bijbehorende leggerkaart, heeft de rechtbank terecht overwogen dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen de vaststelling van de legger en de daarbij behorende leggerkaart, zodat deze in rechte onaantastbaar zijn geworden. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang wordt van het bepaalde in de legger dan ook uitgegaan.
4.2. Ingevolge de definitiebepaling in artikel 1, onder a, van de legger is aangeland degene die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van aan de kernzone van oppervlaktewateren grenzende percelen. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de legger, geschiedt het gewoon onderhoud van het natte profiel van de watergang door het waterschap, met uitzondering van het gedeelte grenzend aan de kant water. Het gewoon onderhoud van het natte profiel van dit gedeelte, het zogenaamde kantonderhoud, geschiedt door de aangeland. Wanneer dit zich voordoet is op de leggerkaart aangegeven, aldus de legger. Het eigendom van de watergang is voor de kwalificatie als onderhoudsplichtige derhalve niet van belang.
Op de leggerkaart, kaartblad 278, deelkaart B, worden met zwart-blauwe stippellijnen de onderhoudsverplichtingen van waterschap en aangeland als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de legger aangeduid. De Achterwetering is voorzien van een dergelijke stippellijn. Niet in geschil is dat [appellant] aangeland is. Gelet hierop dient het kantonderhoud van de Achterwetering door hem te geschieden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat [appellant], door het onderhoud niet uit te voeren, artikel 2.8 van de Keur heeft overtreden en dat het college bevoegd was handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de kosten van de uitgevoerde werkzaamheden niet op hem kunnen worden verhaald. Van handhaving is immers geen sprake, omdat het college het vereiste kantonderhoud niet heeft verricht. Ter onderbouwing heeft hij enkele foto's overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat er nog 60 tot 80 cm begroeiing langs de waterkant staat.
5.1. Uit het besluit van 19 februari 2014 en het verhandelde ter zitting blijkt dat in opdracht van het college op 6 november 2013 de kopse kanten van de percelen van [appellant] aan de Achterwetering zijn gemaaid. Omdat het onderhoud met behulp van een maaiboot heeft plaatsgevonden, kon niet helemaal tot aan de kanten worden gemaaid, maar de doorstroming van het water is met het uitgevoerde onderhoud voldoende verzekerd, aldus het college. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het vereiste kantonderhoud niet is verricht en dat het college de kosten die in het kader van de toepassing van bestuursdwang zijn gemaakt niet heeft kunnen verhalen op [appellant].
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014
563.