ECLI:NL:RVS:2014:1791

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
201304284/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2013, waarin het beroep van [appellante] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. De Belastingdienst had de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2007 herzien vastgesteld op nihil en een bedrag van € 7.296,00 teruggevorderd. Tevens was de kinderopvangtoeslag voor 2008 vastgesteld op € 10.976,00, met een terugvordering van € 4.915,00. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij in 2008 de kosten voor kinderopvang had betaald, wat leidde tot de ongegrondverklaring van haar beroep.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag voor 2008 op € 10.976,00 heeft kunnen vaststellen. [appellante] stelde dat zij wel degelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de kosten daadwerkelijk betaald moesten zijn in het jaar waarover de toeslag werd aangevraagd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de kinderopvangtoeslag op nihil had gesteld.

De Afdeling oordeelde verder dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellante] geen aanspraak kon maken op kinderopvangtoeslag, omdat de gemaakte afspraken niet waren vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst, zoals vereist door de wet. De terugvordering van de Belastingdienst werd eveneens bevestigd, omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor het ontvangen van de toeslag voldeed. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van [appellante].

Uitspraak

201304284/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2013 in zaken nrs. 12/8041, 12/8042 en 12/8045 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2012, met kenmerk 1450.05.203.T.07.6.0601, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2007 herzien vastgesteld op nihil en een bedrag van € 7.296,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 21 januari 2012, met kenmerk 1450.05.203.T.08.6.1001, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2008 vastgesteld op € 10.976,00 en een bedrag van € 4.915,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 16 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2007 herzien vastgesteld op € 7.296,00.
[appellante] heeft hierop gereageerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is daarop de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. In hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat wat betreft het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 de overeenkomst met [gastouderbureau] per 1 januari 2009 is beëindigd. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd bevestigd dat het hoger beroep niet ziet op het voorschot kinderopvangtoeslag 2009.
3. Allereerst is in geschil de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2008 heeft kunnen vaststellen op € 10.976,00 en een bedrag van € 4.915,00 mocht terugvorderen.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] voor het berekeningsjaar 2008 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008 de kosten voor kinderopvang heeft betaald.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Volgens [appellante] heeft zij aangetoond in 2008 kosten voor kinderopvang te hebben betaald. Zij voert daartoe aan dat zij in beroep bij de rechtbank een schuldbekentenis van € 6.000,00 heeft overgelegd waaruit blijkt dat het verschuldigde bedrag aan kosten voor gastouderopvang door haar in 2013 zal worden afgelost en dat de term ‘te betalen kosten' uit artikel 5, eerste lid, van de Wko zo moet worden opgevat dat niet is vereist dat de kosten reeds betaald moeten zijn in het jaar waarover de kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd. Het verschuldigd zijn van kosten is volgens [appellante] voldoende.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 17 juli 2013 in zaak nr. 201209632/1/A2), brengt de achtergrond van de regeling van het toekennen van kinderopvangtoeslag en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna daadwerkelijk moeten worden voldaan. In dit geval stelt [appellante] dat zij voor de betaling van de kosten voor kinderopvang een lening met het gastouderbureau van € 6.000,00 is aangegaan die per 1 januari 2013 met € 75,00 per maand afgelost dient te worden. Wat van deze schuldbekentenis verder ook zij, betaling in 2013 tot en met 2019 van kosten van kinderopvang over het toeslagjaar 2008 is in ieder geval te laat om aan dit jaar te kunnen worden toegerekend.
Het betoog faalt.
6. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel door geen kinderopvangtoeslag voor gastouderopvang toe te kennen. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft vastgesteld dat zij een bedrag van € 1.026,50 van de € 1.275,00 die in de jaaropgave 2008 van het gastouderbureau aan bureaukosten is vermeld aan het gastouderbureau heeft voldaan. Hiermee dient bij de vaststelling rekening te worden gehouden, aldus [appellante].
6.1. Dat [appellante] kan aantonen dat zij een deel van de kosten van kinderopvang over 2008 heeft voldaan, wat daar ook van zij, betekent, anders dan zij betoogt, niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lagere vaststelling van de tegemoetkoming. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2), baseert de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming op de tussen partijen gemaakte afspraken, die, gelet op artikel 52 van de Wko vastgelegd dienen te zijn in een schriftelijke overeenkomst. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen evenwel te kennen gegeven dat hij, gelet op het feit dat zich gedurende het toeslagjaar omstandigheden kunnen voordoen waardoor behoefte bestaat om van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken af te wijken, bereid is de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Een dergelijke wijziging van afspraken kan ook uit de jaaropgave blijken.
[appellante] heeft in beroep bij de rechtbank de jaaropgave verstrekt waaruit de door haar gemaakte afspraken over kinderopvang blijken. Nu het bedrag aan kosten dat [appellante] blijkens deze gegevens verschuldigd is niet overeenkomt met het bedrag van de daadwerkelijk betaalde kosten, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden. Het gevolg daarvan is dat [appellante] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag en de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming terecht op nihil heeft gesteld.
Het betoog faalt.
7. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat onduidelijk is of het bedrag van de terugvordering ziet op de opvang via [gastouderbureau] of [kindercentrum].
7.1. Uit de verklaring van de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting en het besluit van 13 juli 2012 volgt dat het bedrag van de terugvordering in zijn geheel ziet op gastouderopvang via [gastouderbureau]. In dit besluit is expliciet vermeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor opvang via [gastouderbureau] en dat [appellante] voor de opvang via het kindercentrum wel recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Het betoog faalt.
8. Bij brief van 19 november 2013 heeft [appellante] te kennen gegeven dat zij zich kan verenigen met het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 16 juli 2013. Zij heeft de Afdeling verzocht de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de kosten die zij in verband met het besluit van 21 januari 2012 met kenmerk 1450.05.203.T.07.6.0601 in de bezwaarfase, in beroep en in hoger beroep heeft gemaakt.
8.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het derde lid wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, kan in geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hoger beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
8.2. [appellante] heeft het hoger beroep met betrekking tot het besluit van 13 juli 2012 voor zover deze ziet op het besluit van 19 januari 2012 met kenmerk 1450.05.203.T.07.6.0601 ingetrokken, omdat de Belastingdienst/Toeslagen naar aanleiding van het hoger beroepschrift van [appellante] de kinderopvangtoeslag over 2007 herzien heeft vastgesteld op € 7.296,00. Aldus is de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] tegemoetgekomen, als bedoeld in voormeld artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Het verzoek als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb dient op na te melden wijze te worden toegewezen. Hierbij is in aanmerking genomen dat [appellante] eerst in beroep heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2012, met kenmerk 1450.05.203.T.07.6.0601, heeft gemaakt. Nu [appellante] eerst na het besluit op bezwaar een verzoek om vergoeding van deze kosten heeft gedaan, komen deze kosten daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling in verband met het besluit van 21 januari 2012, met kenmerk 1450.05.203.T.08.6.1001, bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014
85-809.