201305358/1/A2.
Datum uitspraak: 21 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 8 mei 2013 in zaak nr. 13/31 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2012 heeft het college aan [wederpartij] medegedeeld dat de subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, die hem op grond van de Uitvoeringsregeling Natuur- en Landschapsbeheer Noord-Holland (hierna: SNL) is verleend, over 2011 niet wordt uitbetaald.
Bij besluit van 16 november 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2013 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 november 2012 vernietigd, het bezwaar ontvankelijk en gegrond verklaard en het besluit van 19 september 2012 herroepen voor zover in het besluit is opgenomen dat de beheereenheden van aanvraag 7157409 niet worden uitbetaald omdat geen betaalverzoek voor deze beheereenheden is gedaan voor 2011, bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het college opgedragen op de Gecombineerde Opgave 2011 te beslissen alsof ook voor de beheereenheden van aanvraag 7157409 een verzoek om uitbetaling is gedaan. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde]] en mr. J. de Vet, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (hierna: Verordening EU/65/2011), zoals die hier van toepassing is, dient de begunstigde, voor maatregelen die meerjarige verbintenissen inhouden, een jaarlijkse betalingsaanvraag in.
Ingevolge het vierde lid kunnen steunaanvragen, betalingsaanvragen en andere verklaringen te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit als zodanig wordt erkend.
2. Bij besluit van 4 februari 2010 heeft het college aan [gemachtigde], beslissend op diens aanvraag van 21 december 2009, subsidie verleend voor collectief agrarisch natuurbeheer in de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015. Daarin is vermeld dat het subsidiebedrag jaarlijks wordt bepaald en dat de subsidieontvanger jaarlijks zelf via de Gecombineerde Opgave om uitbetaling daarvan moet vragen.
Op 14 mei 2010 heeft [gemachtigde] gemeld dat hij zijn beheereenheden aan [wederpartij] heeft overgedragen. Daarbij heeft hij het verzoek gedaan om deze eenheden ten behoeve van de subsidie op naam van [wederpartij] te zetten.
3. Op 7 mei 2011 heeft [wederpartij] de Gecombineerde Opgave 2011 elektronisch ingediend. Daarin heeft zij betaalverzoeken gedaan voor de beheereenheden nrs. 1566, 1567, 1568, 1570, 1571 en 1572.
Aan het besluit van 19 september 2012 dat de subsidie voor de beheereenheden 1000 tot en met 1007 voor 2011 niet wordt uitbetaald heeft het college ten grondslag gelegd dat [wederpartij] daartoe geen betaalverzoek heeft ingediend.
Aan het besluit van 16 november 2012, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, heeft het college ten grondslag gelegd dat de brief van 19 september 2012 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat [wederpartij] in de Gecombineerde Opgave 2011 geen betaalverzoek heeft ingediend voor de beheereenheden 1000 tot en met 1007. Voorts heeft het college zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat het niet indienen van een betaalverzoek voor deze overgedragen beheereenheden geen kennelijke fout is, nu [wederpartij] de mogelijkheid had om beheereenheden aan die Gecombineerde Opgave toe te voegen en daarvoor als aanvrager ook verantwoordelijk was.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 19 september 2012 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en het besluit van 16 november 2012 om die reden vernietigd. Voorts heeft de rechtbank het inhoudelijke geschil beoordeeld. Zij is daarbij tot de beslissing gekomen het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 19 september 2012 gegrond te verklaren en dat besluit te herroepen wat betreft de weigering om de subsidie voor de overgedragen beheereenheden uit te betalen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat niet alle beheereenheden op de Gecombineerde Opgave 2011 zijn vermeld, een kennelijke fout is aan de zijde van het college in de zin van artikel 3, vierde lid, van Verordening EU/65/2011. Voorts heeft de rechtbank beslist dat het college de Gecombineerde Opgave 2011 dient te beoordelen alsof ook voor de beheereenheden 1000 tot en met 1007 een verzoek om uitbetaling is ingediend.
4. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zich in dit geval een kennelijke fout aan de zijde van het college voordoet als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van Verordening EU/65/2011 en tegen de daaruit voortvloeiende beslissingen van de rechtbank. Het college voert aan dat het begrip kennelijke fout als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van Verordening EU/65/2011 slechts ziet op fouten die door de begunstigde in de aanvraag zijn gemaakt, en niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, op kennelijke fouten door het college. Voorts hanteert het college een vaste beleidslijn dat kennelijke fouten uit de aanvraag zelf moeten blijken. Uit de Gecombineerde Opgave van [wederpartij] kan niet worden afgeleid dat het haar bedoeling was om ook voor de niet vermelde beheereenheden een betaalverzoek te doen, zodat het ontbreken van die eenheden geen kennelijke fout is. Daarnaast is de aanvrager zelf verantwoordelijk voor het indienen van de aanvraag en de juistheid daarvan. [wederpartij] had de Gecombineerde Opgave zo nodig moeten corrigeren door de ontbrekende beheereenheden aan de Gecombineerde Opgave toe te voegen, aldus het college.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 april 2013 in zaak nr. 201206627/1/A2), is een kennelijke fout als hier bedoeld eerst aan de orde als een betaalverzoek is ingediend. [wederpartij] heeft bij de Gecombineerde Opgave 2011 geen betaalverzoek gedaan voor de in 2010 overgedragen beheereenheden 1000 tot en met 1007. Voorts is uit het door [wederpartij] aangevoerde niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit het college had moeten afleiden dat [wederpartij] desalniettemin beoogde uitbetaling voor die beheereenheden te vragen. Daarbij is de omstandigheid dat het college door achterstanden bij de verwerking van gegevens niet alle beheereenheden op de vooringevulde elektronische Gecombineerde Opgave heeft vermeld, niet van belang. Ter zitting heeft het college in dat verband toegelicht dat, anders dan bij toeslagrechten, het bij subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer niet de verplichting heeft volledige overzichten te verstrekken. Dat heeft te maken met de flexibiliteit van het subsidiestelsel. Daarbij kan - anders dan bij toeslagrechten - het aantal hectaren en het aantal beheereenheden waarmee een agrariër deelneemt aan het collectief agrarisch beheer, en dus ook het aantal beheereenheden dat in het desbetreffende jaar voor uitbetaling in aanmerking komt, per jaar fluctueren. Voor het aantal hectaren geldt slechts een minimum en een maximum. Nu [wederpartij] voor de desbetreffende beheereenheden geen betaalverzoek heeft gedaan, is voor de beoordeling of zich een kennelijke fout heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van Verordening EU/65/2011 in dit geval geen plaats meer.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar gegrond is verklaard, het besluit van 19 september 2012 is herroepen, is bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 16 november 2012 en aan het college is opgedragen op de Gecombineerde Opgave 2011 te beslissen alsof ook voor de - in 2010 overgedragen - beheereenheden van aanvraag 7157409 een verzoek om uitbetaling is gedaan. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2012 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 8 mei 2013 in zaak nr. 13/31, voor zover daarbij het bezwaar gegrond is verklaard, het besluit van 19 september 2012 is herroepen, is bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 16 november 2012 en aan het college is opgedragen op de Gecombineerde Opgave 2011 te beslissen alsof ook voor de beheereenheden van aanvraag 7157409 een verzoek om uitbetaling is gedaan;
III. verklaart het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2012 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, kenmerk HBB-NHO 7157409-4, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014
18-705.