201306941/1/R4.
Datum uitspraak: 21 mei 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Roelofarendsveen, gemeente Kaag en Braassem,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2013 heeft de raad bestemmingsplan "Geestweg en Floraweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2014, waar [appellant] en anderen, in de personen van [appellant] en [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en ir. J.E. Eichler, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plangebied is een kas- en tuinbouwgebied gelegen aan de zuidwestzijde van Roelofarendsveen. Met het plan wordt beoogd om de bestaande glastuinbouwfunctie van het gebied te behouden en te versterken ten behoeve van duurzame glastuinbouw. Het plan is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2008, zaak nr. 200800266/1, waarbij het beroep van de raad tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring van het door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Geestweg en Floraweg" ongegrond is verklaard.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] en anderen voeren aan dat de vindplaats van het vastgestelde plan onjuist is vermeld bij de bekendmaking. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
4. [appellant] en anderen kunnen zich niet met het plan verenigen voor zover aan het plangebied de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" is toegekend. Volgens hen is in het kader van de goede ruimtelijke ordening ten onrechte niet beoordeeld in hoeverre de bestemming uitvoerbaar is op perceelsniveau. Zij voeren hiertoe aan dat door het behoud van de bestaande verkavelingsstructuur duurzame glastuinbouw met voldoende mogelijkheden voor uitbreiding onmogelijk is. Zij verwijzen hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2008. Zij voeren verder aan dat het onwaarschijnlijk is dat het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: het Hoogheemraadschap) de noodzakelijke ontheffingen voor het dempen van sloten verleent. Als gevolg hiervan wordt volgens hen een maximale kavelbreedte van 80 m gehanteerd en dat is te smal voor duurzame glastuinbouw. Vanwege de beperkte mogelijkheden voor tuinders zal leegstand van de kassen het gevolg zijn, aldus [appellant] en anderen. Verder is volgens hen de toegestane goothoogte van 8 m voor meerlagenteelt te beperkt. Het grote aantal burgerwoningen leidt volgens hen tot een verdere belemmering van duurzame glastuinbouw, nu een afstand van 25 m tussen de woningen en kassen moet worden aangehouden.
Ten slotte heeft de raad volgens [appellant] en anderen ten onrechte geen exploitatieplan vastgesteld.
5. De raad stelt dat naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2008 overleg heeft plaatsgevonden met het provinciebestuur van Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap, het Platform Tuinbouw Veenstreek en Stichting Molenkolk. Verder heeft Oranjewoud onderzoek verricht naar de uitvoerbaarheid van de glastuinbouwbestemming in het gebied en de resultaten neergelegd in het rapport "Glastuinbouw aan de Floraweg en Geestweg" van 16 april 2010. Naar aanleiding van dat rapport is gekozen voor herstructurering van het plangebied waarbij de bestaande woonlinten worden gehandhaafd. Het plan maakt grotere kavels mogelijk nu alleen hoofdwatergangen als zodanig zijn bestemd. De overige watergangen vallen onder de bestemming "Agrarisch- Glastuinbouw" en kunnen, onder voorwaarden, worden gedempt ten behoeve van schaalvergroting. Stichting Molenkolk beheert de waterbank en heeft een overeenkomst gesloten met het Hoogheemraadschap waardoor proactief water kan worden gegraven binnen het peilgebied waarin het plangebied ligt om het in een later stadium te verkopen als er behoefte is aan watercompensatie. Op deze wijze komt er meer flexibiliteit in de uitbreidingsmogelijkheden aangezien watercompensatie niet meer op het eigen perceel en in dezelfde periode hoeft plaats te vinden, aldus de raad.
Op slechts twee locaties kan geen schaalvergroting plaatsvinden. Hier is volgens de raad echter nicheteelt mogelijk. Verder is aan deze locaties de aanduiding "wro-zonewijzigingsgebieden" toegekend, waardoor het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) onder voorwaarden aan glastuinbouw gelieerde bedrijfsfuncties en recreatieve bedrijvigheid kan toestaan. Voorts is het mogelijk om bedrijfsgebouwen uit te breiden op percelen waar geen kassen meer worden gebruikt. De raad stelt dat hij met de toegestane goothoogte van de kassen heeft aangesloten bij voornoemde uitspraak van de Afdeling en de ontwikkelingen in de sector. Uit overleg met het Platform Tuinbouw Veenstreek blijkt dat er geen noodzaak is tot een hogere goothoogte dan 8 m, aldus de raad. Volgens de raad vormen de burgerwoningen geen belemmering voor de glastuinbouw. Waar kassen willen uitbreiden tot een kortere afstand tot de woningen dan nu op grond van het plan is toegestaan, kan het college wijzigingsbevoegdheden toepassen om de woning om te zetten naar een bedrijfs- of plattelandswoning.
Volgens de raad hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld omdat de gemeente geen actieve rol zal spelen bij het verwerven van de gronden, maar deze ontwikkeling aan de markt laat en enkel bijdraagt aan de kosten voor het plan en de planbegeleiding, die worden terugverdiend door middel van leges. Daarmee is het verhaal van de kosten voor de gemeente zeker gesteld, aldus de raad.
6. Het plangebied is in de structuurvisie "Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte", vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland op 30 januari 2013, aangewezen als een duurzaam glastuinbouwgebied. Op Kaart 2 bij de Verordening Ruimte, vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland op 2 juli 2010, is het plangebied aangeduid als glastuinbouwgebied.
7. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
8. De Afdeling stelt vast dat aan het plangebied de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" is toegekend, begrensd door de hoofdwatergangen, de Geestweg en Floraweg en de daaraan gelegen woningen. Gelet daarop zijn grote oppervlaktes bestemd voor glastuinbouw. De feitelijke verkavelingsstructuur doet daar niet aan af. Waar deze begrenzing minder ruimte voor kassen tot gevolg heeft, maakt het plan met de aanwijzing van deze locaties als "Wro-zone wijzigingsgebied" ingevolge artikel 13, lid 13.1, onder a en b van de planregels aan glastuinbouw gelieerde bedrijfsfuncties en recreatieve bedrijvigheid mogelijk.
Wat betreft de waterproblematiek stelt de Afdeling vast dat ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder g en h, in samenhang bezien met de artikelen 3.6.1, 3.6.2 en 3.6.3 van de planregels, binnen de bestemming "Agrarisch- Glastuinbouw" waterberging kan worden gerealiseerd. Gelet daarop, alsmede op de overeenkomst tussen Stichting Molenkolk en het Hoogheemraadschap, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de waterhuishouding aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
In verband met de aanwezigheid van burgerwoningen in het gebied is rekening gehouden met een zone van 25 m achter de woonlinten waarbinnen de functie glastuinbouw niet mogelijk is. Gelet op de situering van de bestaande woningen in linten met daarachter gelegen de gronden met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande burgerwoningen glastuinbouw niet mogelijk maken. Ten slotte hebben [appellant] en anderen naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de maximaal toegestane goothoogte van 8 m niet toereikend is. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog faalt.
9. Met betrekking tot het niet vaststellen van een exploitatieplan overweegt de Afdeling dat, zoals volgt uit de plantoelichting en het verweerschrift, het bestemmingsplan de randvoorwaarden schept voor herstructurering van het plangebied en de uitvoering aan de markt laat. De kosten voor verwerving, bouwrijp maken en inrichting van het gebied komen voor rekening van de tuinders of een andere partij. De gemeente draagt alleen de kosten voor het plan en de planbegeleiding, waarvan de planbegeleiding wordt terugverdiend door middel van leges bij de uitbreiding van glastuinbouwbedrijven. Derhalve behoeft op grond van artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Het betoog faalt.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2014
472-808.